Wapenarsenaal van de wereld
Veel oorlogen zijn uitgevochten met Nederlandse wapens of kogels. Tot eind achttiende eeuw speelden de Noordelijke Nederlanden een belangrijke rol in de internationale wapenhandel. Die belangrijke positie werd in nog geen halve eeuw veroverd. Michiel de Jong onderzocht in een boeiend proefschrift het verband tussen wapenhandel en -productie, de militaire hervormingen en de staatsvorming.
In 1599 werd de ”ordre op de wapeninge” ingesteld, een voorschrift waarin een standaarduitrusting werd voorgeschreven. Piekeniers droegen vanaf die tijd stormhoed, ringkraag, een rusting en twee dijstukken. Verder waren zij bewapend met een piek van ten minste achttien voet lang en een rapier of zwaard. Soldaten die deze bewapening misten, kregen een boete.Ook werden er standaardmaten voor bijvoorbeeld kogels vastgelegd in de ”ordre”. Voortaan zou iedere soldaat met zijn musket kogels van een twaalfde pond schieten. Een andere verandering die plaats had in het Staatse leger was de schaalvergroting van 19.000 man in 1588 naar 45.000 in 1608.
Soortgelijke veranderingen hadden plaats bij de vloot. „De cruciale innovatie werd na 1600 de constructie van totaal nieuwe, voor de oorlog gespecialiseerde jachten en spiegelschepen gebaseerd op het galjoen. Het nieuwe oorlogsschip betekende niet alleen een schaalvergroting voor het realiseren van langeafstandsoperaties, maar maakte ook een zwaardere bewapening over de gehele lengte van het schip mogelijk. (…) Door een vergrote vuurkracht met een nieuw scheepstype te combineren deden de Nederlandse een belangrijke, zo niet beslissende stap in de overgang van enter- naar langeafstandstactieken.”
Uiteindelijk slaagde de Republiek erin door deze standaardisatie en schaalvergroting het initiatief in de strijd tegen Spanje over te nemen.
Deze veranderingen nemen in het eerste deel van de studie een belangrijke plaats in. De Jong onderzoekt in dat deel de vraag naar oorlogsmaterieel. Vrij uitvoerig staat de auteur stil bij de ontwikkelingen in het staatse leger, de admiraliteiten, de koopvaardij en zogenaamde voorcompagniën en de wapenexport. De vernieuwingen blijken tot een grotere vraag naar wapens te hebben geleid. Ook de groei van Nederlandse handelsactiviteiten van met name de VOC deed de vraag toenemen.
Voorsprong
De groeiende vraag deed de wapenindustrie opbloeien. Die kant van het verhaal neemt de auteur in het tweede deel in ogenschouw. Interessant is een casestudy naar tactieken van ondernemers in de wapensector. De casus maakt duidelijk dat niet iedere handelaar profiteerde van de groeiende vraag naar wapens.
De Jong vergelijkt Syvert Meyndertsz. van Duynen met zijn concurrent Elias Trip. Terwijl de eerste in problemen kwam ondanks de grote vraag naar wapens en aanverwante artikelen, ging het Trip voor de wind. Zo sloot hij op 22 augustus 1602 een contract voor de levering van 648.000 pond kogels voor een bedrag van 90.000 gulden. Ook in de jaren daarop leverde hij tienduizenden kogels. Al verliep de levering niet vlekkeloos omdat z’n kogels niet altijd de gewenste maat hadden, toch slaagde Trip erin zijn concurrenten voor te blijven.
Die voorsprong had alles te maken met de tactieken die Trip volgde. Zo was een vriend van Trip zaakgelastigde in de admiraliteit van het Noorderkwartier. Trip kreeg via zijn relatie vroegtijdige marktinformatie, waardoor hij handig kon inspelen op de toekomstige vraag van de admiraliteit. Verder ging de wapenhandelaar samenwerkingsverbanden aan met bijvoorbeeld buskruitmaker Pieter Best. Ook beschikte hij over voldoende financiële middelen om de admiraliteiten kredieten te verstrekken. Ten slotte was Trip bewindhebber bij de VOC-kamer Amsterdam, een positie die hem in staat stelde op verschillende manieren invloed uit te oefenen ten gunste van zijn bedrijf.
Problemen waar de wapenindustrie mee kampte, werden efficiënt opgelost, zo toont De Jong aan. Het tekort aan geschoolde arbeidskrachten werd door innovatieve ambachtslieden weggewerkt. „Tinnegieters, loodgieters, stoeldraaiers, timmerlieden en grofsmeden legden zich toe op de productie van musketkogels, graafwerktuigen, belegeringsmateriaal en smeedijzeren kanonnen.”
Het twee grote probleem betrof het tekort aan grondstoffen, zoals koper, salpeter en buskruit. Hierin schoot de overheid de ondernemers te hulp door buffervoorraden aan te leggen. Dat de prijzen daardoor daalden, waardoor de wapens en de munitie goedkoper werden, was meer dan meegenomen.
Nederlandse dimensie
”Staat van oorlog” is een goed verzorgd proefschrift. Tabellen, grafieken en schema’s onderbouwen en verduidelijken het verhaal. Jammer is wel dat het boek een wat beperkte index heeft met alleen namen van personen, plaatsen en schepen. Zeker gezien de beperkte inhoudsopgave had een zakenregister duidelijk een toegevoegde waarde gehad.
Dat manco doet echter niets af aan heldere wijze waarop De Jong de verbanden laat zien tussen economische groei -in dit geval de wapenindustrie-, de oorlog en de opbouw van het Nederlandse staatsapparaat. Al met al blijken de Nederlandse overheden „bij de handel en productie van wapens een grote en invloedrijke partij mee” te hebben geblazen. „De kooplieden in het wapenbedrijf leverden op hun beurt weer een belangrijke bijdrage aan de militaire hervormingen, de opbouw van het leger en vloot en de snelle handelsexpansie.” Die samenwerking zette de Nederlandse wapenindustrie zo stevig op de kaart, dat de Republiek het ”wapenarsenaal van de wereld” werd.
Tussen alle cijfers door weet De Jong twee belangrijke thema’s uit te werken, die in de militaire geschiedenis van de zestiende en de zeventiende eeuw een belangrijk plaats in nemen. Het ene thema is dat van de militaire revolutie. Het andere betreft het verband tussen oorlogvoering en staatsvorming. Internationaal is over die twee onderwerpen veel gepubliceerd, onder andere door Geoffrey Parker en Charles Tilly. De waarde van dit proefschrift is dat De Jong die twee discussies een eigen, Nederlandse dimensie weet te geven.
N.a.v. ”’Staat van oorlog’. Wapenbedrijf en militaire hervorming in de Republiek der Verenigde Nederlanden, 1585-1621”, door Michiel de Jong; uitg. Verloren, Hilversum, 2005; ISBN 60 6550 792 2; 384 blz.; € 35,-.