Zacharias twijfelde over dát, Maria over hóé
Zacharias twijfelde aan de feitelijkheid van de geboorte van een zoon, Maria twijfelde over het hóé van de geboorte van haar Zoon. Immers, Maria vraagt: Hoe zal het geschieden? terwijl Zacharias reageert: Hoe kan ik daar zeker van zijn?
„Haar vraag: Hoe zal dit geschieden? was immers geen uitdrukking van twijfel over de verwerkelijking, maar een vraag naar het hoe van die verwerkelijking.” Een passage uit een verhandeling van Ambrosius van Milaan over het Lukasevangelie waarin hij het kerstgebeuren beschrijft. Ambrosius was bisschop in Milaan van 374 tot aan zijn dood in 397. Samen met Hieronymus in Bethlehem (347-419/420), Augustinus in Hippo Regius (354-430) en Gregorius de Grote in Rome (540-604), behoort hij tot de vier belangrijkste kerkvaders van het Westen. Ambrosius is de kerkvader die in de paasnacht van 25 april 387 zijn befaamdste doopleerling Augustinus onderdompelde. Het is voor Ambrosius ondenkbaar dat de voorzegging dat Maria de eniggeboren Zoon van God zou voortbrengen, bij haar de schijn van ongeloof verwekte.Zijn commentaar op het Lukasevangelie (een selectieve behandeling van een aantal teksten, niet woord voor woord) verschijnt voor het eerst in Nederlandse vertaling. De kerkvader begint met enkele diepzinnige beschouwingen over het kerstevangelie. Maria muntte in geloof uit ten opzichte van Zacharias, schrijft Ambrosius. „De priester had afwijzend geantwoord, de maagd stelde haar onzekere houding bij. Geen wonder dat toen de Heer de verlossing van de wereld ging beginnen, Hij Zijn werkzaamheden aanving bij Maria.”
Ambrosius trekt graag geestelijke lessen uit het kerstgebeuren. Het zwijgen van Zacharias komt bij Ambrosius in het teken te staan van de verhouding tussen Joden en christenen. De priester krijgt van de engel het zwijgen opgelegd. „Het stemgeluid van de joden wordt door de engel onderdrukt. Wie niet in Christus gelooft, kan niet tot God spreken: dat wordt niet door mensen maar van Godswege bepaald. Laten wij daarom geloven, dan weten wij te spreken. Laten de joden geloven om tot spreken in staat te zijn.”
Ambrosius wijdt ook beschouwingen aan het feit dat Maria als maagd en verloofde zwanger werd. Ze moest maagd zijn, om haar af te zonderen van elke omgang met een man; en verloofd, om niet de kwade naam te krijgen dat haar maagdelijkheid geschonden was. God verkoos volgens Ambrosius dat men liever twijfel zou hebben over Christus’ afkomst dan over de reinheid van Zijn moeder. Christus vond dat het bewijs van Zijn goddelijke afkomst niet mocht worden versterkt door ten onrechte Maria verdacht te maken. Als ongehuwde aanstaande moeder zou Maria de schijn op zich hebben geladen met een leugen haar schuld te verdoezelen. Als niet-verloofde kon zij gaan liegen, als verloofde lag dat anders.
Deugd
Het traktaat van Ambrosius biedt gelegenheid om kennis te nemen van de literaire, culturele en wijsgerige bagage van de kerkvader, aldus de inleiders. Twee belangrijke tegenstanders doemen op: de arianen en de Joden. Ketters zijn volgens Ambrosius net wolven, en daarvan is bekend dat ze bang zijn als mensen hen éérst aankijken. „Pas dus op dat een ketter u niet de mond snoert, als u hem zelf niet eerder hebt ontdekt dan hij u.”
Ambrosius staat erg negatief ten opzichte van de Joden. Als de wijzen uit het Oosten van de Joden horen over de geboren Koning, schrijft Ambrosius: „Joden. Waar is uw verstand! U ziet Hem en u gelooft niet dat Hij gekomen is? U beweert dat Hij ooit zal komen maar u gelooft niet dat Hij is gekomen!”
Hij ziet het Joodse volk als een koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is en dus niet kan bestaan. Het Joodse volk schakelt de duivel in om de duivel uit te drijven. „Het volk splijt eigenmachtig de wet in tweeën als het Jezus afwijst, terwijl Jezus juist zijn bestaan aan de wet ontleent.” Erg scherp naar aanleiding van de aardbeving bij de dood van Jezus: „Harten van de joden: nog harder dan steen! Rotsen splijten uit elkaar, maar hún harten verharden zich.”
Zuiver van hart
De kerkvader legt voortdurend de nadruk op een leven in deugd, onberispelijkheid, heiligheid. Alleen zij die zuiver zijn van hart, zullen God zien. „Wie onwaardig is, zal God niet zien. En wie God niet wil zien, kan het ook niet.” Opvallend is de nadruk op kuisheid en onthouding. Hij noemt de kuddedieren als goed voorbeeld, omdat zij met hun gedrag zonder woorden te kennen geven dat zij alleen maar de toeleg op voortplanting kennen, niet het verlangen naar gemeenschap. Elizabeth schaamde zich toen zij in verwachting raakte en verborg zich vijf maanden. Zij schaamde zich vanwege haar leeftijd en daaruit maakt Ambrosius op „dat zij niet meer echtelijk samenkwamen.”
Geloven is groeien in deugd, kuisheid, onschuld. „Ieder mens ontvangt Gods Woord, als men tenminste vlekkeloos en vrij van ondeugden blijft, geen inbreuk op zijn levenskeuze toelaat en zijn onschuld hoog houdt.” Al is de reformatorische notie van de rechtvaardiging van de goddeloze minder duidelijk aanwezig, voluit functioneert bij Ambrosius de overtuiging dat genade geen vrucht van eigen verdienste is. Maar de medewerking van de mens is daarbij wel belangrijk. „Laat niemand bij de gedachte aan vroegere zonden, twijfelen aan Gods gaven. God weet zijn vonnis te wijzigen als u uw verkeerde gedrag weet te beteren.” En: „Niemand kan Christus van u verwijderen, als u uzelf niet van Hem verwijdert.”
Bijbeluitleg
Voor Ambrosius is Jezus Christus de bron en het doel van de Bijbeluitleg. Hij trekt de vergelijking met de twee naturen van Christus, corresponderend met de letterlijke en geestelijke betekenis van de Bijbeltekst. Elke ware uitleg van de Schrift gaat volgens Ambrosius uit van Christus en wordt door Hem gedragen. Hij ziet de Bijbelboeken, aldus de inleiders, als één geheel: zij vormen de schriftelijke weerslag van het Woord van God. Ware Bijbeluitleg is geworteld in het geloof.
Soms is er duidelijk sprake van allegorese, in die tijd gebruikelijk. De vijf mussen die voor twee penningen verkocht worden, slaan op de vijf zintuigen van het lichaam. Als Lukas beschrijft dat vijf huisgenoten tegen elkaar zijn: drie tegen twee, en twee tegen drie, dan levert dat Ambrosius een uitvoerige beschouwing op over lichaam en ziel en de drie strevingen van de ziel: de rede, de begeerte en de drift (met impliciete verwijzingen naar Plato en Aristoteles). Twee op een akker, één zal aangenomen worden, de ander verworpen, dat slaat op een tweevoudige denkhouding in de mens, de uiterlijke en innerlijke mens.
Vergezocht is deze: Zacheüs was klein van stuk, wat volgens Ambrosius mogelijkerwijs zou kunnen doelen op het klein zijn in het geloof. Zacheüs zat in de wilde vijgenboom, wat de vrucht betekent van de nieuwe tijd, terwijl Natanaël ónder de boom zat. „Natanaël zocht de Christus nog in de wet. Zacheüs was de wet al te boven, liet alles achter en volgde de Heer.”
We kunnen bij Ambrosius goed merken dat we te maken hebben met voorreformatorische vroomheid. Drie dingen zijn van werkelijk nut voor het heil van een mens, zegt Ambrosius naar aanleiding van de verzoeking van Jezus in de woestijn: het sacrament van het doopsel, de woestijn en het vasten. De begrippen innerlijkheid en afsterving spelen een belangrijke rol. De Heere zoekt „de zuivere instelling van het hart.” De tegenstelling tussen het onzuivere lichaam en de verheven ziel komen we vaak bij Ambrosius tegen.
Fris en oorspronkelijk
Dat neemt niet weg dat deze voorreformatorische vroomheid ook haar frisheid en oorspronkelijkheid heeft. Zij heeft nog geen last van latere dogmatische twisten. De voorbeelden van allegorese, waarbij niet meer recht gedaan wordt aan de letterlijke betekenis, nemen we op de koop toe. Juist in het voortdurend op zoek zijn naar een praktische, geestelijke en vooral ook christocentrische lezing van de Evangelieteksten biedt dit commentaar een grote aanwinst. Het lezen van de Schrift is immers een zaak van hart/geest én verstand, zoals de titel treffend uitdrukt.
N.a.v. ”Zingen met mijn geest en ook met mijn verstand. Uitleg van het evangelie volgens Lucas”, door Ambrosius van Milaan; vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door P. Eijkenboom, F. Pijnenborg en H. van Reisen; uitg. Damon, Budel, 2005; ISBN 90 5573 644 9; 600 blz.; € 39,90.