God verwerpt wie Hem verwerpt
Op verzoek van de redactie reageert prof. dr. W. Verboom op enkele reacties op het interview met hem naar aanleiding van zijn boek over de Dordtse Leerregels. Hij blijft erbij dat de leer van een eeuwige bestemming tot ongeloof zich niet verdraagt met het aanbod van genade in de prediking.
Helaas is de ruimte die ik heb zo klein, dat ik maar heel weinig hierover kan zeggen. Ik stip drie dingen aan.1. Het is belangrijk dat we de gegevens van de Schrift in hun context lezen. Allereerst noem ik Romeinen 9. In dit hoofdstuk gaat het om Gods vrijmacht. Dat wil zeggen: God verkiest nooit mensen die ervoor in aanmerking komen. Paulus maakt duidelijk dat God vrij is om een mens, een volk (Jakob, de mindere) te verkiezen en een ander mens, een ander volk (Ezau, de meerdere) voorbij te gaan. Om nu te laten zien hoezeer God in Zijn vrijmacht Zijn volk Israël verkiest als een veracht volk in de ogen van de wereld, komt Paulus te spreken over de farao van Egypte. God verhardt hem, zodat hij met al zijn machtsvertoon omkomt in de Rode Zee.
De uitspraak van Paulus over de vrijheid van God om het ene vat (farao) ter onere en het andere (Israël) ter ere te maken, staat hier in het kader van de verkiezing van Israël. Het gaat in dit gedeelte niet om de eeuwige verwerping, zoals Dordt daarover spreekt (in D.L. 1.15). Het gaat hier om de verkiezing van Israël.
Maar laat Israël nu niet denken dat God het verlost omdat het zelf enige kwaliteit of deugd bezit. Dan geldt opnieuw: door louter genade, zonder enige verdienste wordt een mens gered. Het is vrije verkiezing. Daarom worden ook heidenen tot het heil van God geroepen. Goddelozen worden gerechtvaardigd.
Ongeloof
Het tweede voorbeeld is 1 Petrus 2:8. Petrus laat zien hoe kostbaar Christus is voor allen die in Hem geloven. Christus is dat echter niet voor wie niet in Hem geloven. Zij stoten zich aan Hem en struikelen. Dan zegt Petrus erbij: „waartoe zij ook gezet zijn.”
Naar mijn mening gaat het hier ook niet om een eeuwige verwerping van individuele personen. Het gaat hier -zo blijkt uit de terminologie in de omringende verzen- over het ongeloof… van Israël. Gods eigen volk stoot zich aan Christus en leeft in ongeloof voort. De gemeente aan wie Petrus schrijft is het nieuwe uitverkoren geslacht (vers 9).
Wanneer we nu Schrift met Schrift vergelijken (ik bedoel 1 Petr. 2 met Rom. 9-11), dan zien we dat de bestemming van Israël om ongelovig te zijn (de verwerping, Rom. 11:15) niet definitief is. God zal Zijn volk toch weer aannemen, inenten.
Het beroep van ds. A. van Wijk op dr. P. H. R. van Houwelingen lijkt mij niet sterk. Van Houwelingen zegt dat het ongeloof niet buiten Gods raad en voorkennis valt. Dat zou Arminius hem meteen nagezegd hebben.
Beide Schriftgegevens worden mijns inziens dan ook ten onrechte aangevoerd voor de leer van een eeuwige bestemming tot ongeloof. Helaas kan ik niet ingaan op Judas vers 4, waarvan hetzelfde geldt.
Ik blijf erbij dat de leer van een eeuwige bestemming tot ongeloof zich niet verdraagt met het aanbod van genade in de prediking. Stelt u zich voor: Ik zeg als predikant: „Gemeente, ik bied u Gods genade aan, maar het is niet voor de verworpenen onder u.” Maar dat zal toch geen dominee zo zeggen? Misschien niet letterlijk, wel inhoudelijk.
God verwerpt wie Hem verwerpt. Om te verstaan wat ik daarmee bedoel, is het misschien toch handig om ook mijn boek te lezen.
De auteur is hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme aan de Universiteit Leiden.