Wie niet maalt, zal ook niet wonen
Titel:
”Molens van Kinderdijk en de West-Alblasserwaard”
Auteur: H. Ouweneel
Uitgeverij: Hanova, Noordhoek, 2002
ISBN 90 76947 04 X
Pagina’s: 58
Prijs: € 7,50. De negentien ’wachters’ kijken roerloos over het lage polderlandschap. Hun houten ’vingers’ in de lucht. Stille getuigen van een verleden waarin ze de voeten van de Alblasserwaarders droog moesten houden. Tegenwoordig hebben moderne gemalen de taak van de Kinderdijkse molens overgenomen. Toch mogen de heldendaden van de stoere wachters niet vergeten worden, zal H. Ouweneel gedacht hebben.
In het handzame boekje ”Molens van de Kinderdijk en West-Alblasserwaard” beschrijft Ouweneel in het kort de geschiedenis van de waterbeheersing in een van Nederlands laagstgelegen polders. „Het gebied de Kinderdijk is al vanaf de 10e of 11e eeuw bewoond. De mensen gingen het veen ontginnen en ontwaterden het gebied door de aanleg van sloten en weteringen. Oorspronkelijk loosde het water op natuurlijke wijze af. Via veenriviertjes werd het regenwater afgevoerd naar de grote rivieren rondom de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Door het inklinken van de bodem en het stijgende waterniveau moest men via dijken en sluizen het gebied droog houden. Als het waterpeil in de rivier laag was, loosde men door het openen van een sluis het water op de rivier. Door het verder inklinken van de bodem en het stijgende waterpeil werd dit steeds moeilijker. In 1366 werden boezems aangelegd op de laagste plaats van de Alblasserwaard: de Kinderdijk. Hier kon men door middel van sluizen water op de rivier lozen.”
Door de bouw van poldermolens rond 1400 kon het waterpeil in de Alblasserwaard laag worden gehouden. De molens maalden hun water uit op een lage boezem. De waterschappen Nederwaard en Overwaard moesten ervoor zorgen dat de boezems hun water via spuisluizen op de Lek konden lozen. Hierdoor bleef de poldergrond boven water.
Het systeem zorgde in 1421 voor de redding van een kind en een kat, vertelt een legende. Tijdens de Sint-Elizabethsvloed kwam een wiegje over de golven aandrijven. Aan boord waren een baby en een poes. Het beest sprong van stuurboord naar bakboord om het wiegje voor omslaan te behoeden. Uiteindelijk liep het vaartuig bij de Kinderdijk aan de grond. En zo kwam het gebied aan zijn naam, aldus de legende.
Na ernstige wateroverlast in 1726 bouwde men in de Nederwaard acht ronde bovenmolens. Niet lang daarna verrees in de Overwaard een gelijk aantal achtkante molens. Door deze ’nieuwbouw’ ontstond een zogenoemde getrapte bemaling, waardoor het water in de bovenboezems een meter hoger kon staan.
In 1868 werden twee stoomgemalen gebouwd die de taak van de molens overnamen. Tegenwoordig staan er het J. U. Smitgemaal met een capaciteit van 1,35 miljoen liter water per minuut en het Overwaardgemaal met een capaciteit van 1,50 miljoen liter water per minuut.
Scheprad
Na de geschiedenis van de Kinderdijk behandelt Ouweneel de ins en outs van de poldermolen met scheprad. Aan de hand van gedetailleerde modellen gaat hij in op de techniek van het malen. De verschillende onderdelen van de poldermolen -zoals staart, koningsspil en vang- staan vetgedrukt, zodat ze in één oogopslag zichtbaar zijn en kunnen worden opgezocht.
Na de maaltechniek komt recreatie in het Kinderdijk-gebied aan de orde. Ouweneel beschrijft interessante routes per fiets, kano, schaats en benenwagen langs de verschillende molens. Volgens de schrijver zal men na een toertocht „zeker kunnen beamen dat fietsen, wandelen en kanoën in de idyllische West-Alblasserwaard de moeite waard is.” Overigens zal hij met deze propaganda alleen op de Nederlandse lezer doelen: terwijl Ouweneel in de eerste twee hoofdstukken een Engelse en Franse vertaling geeft, blijft die vanaf het derde achterwege. Waarom is onduidelijk.
Het is een beetje vreemd dat Ouweneel na de hoofdstukken over geschiedenis, maaltechniek en recreatie opnieuw over de historie van de Kinderdijkse molens gaat vertellen. Alleen komen dit keer alle negentien molens afzonderlijk aan bod. Bovendien geeft de schrijver nu meer dan alleen historische informatie, ook weetjes over eigenaars, architectuur en afmetingen passeren de revue.
Toch raakt Ouweneel uiteindelijk wat verstrikt in opsommerigheid. Vooral als hij „de overige 22 polder- en korenmolens in de West-Alblasserwaard” aan de orde stelt. Bij de zoveelste spanwijdte en restauratie denk je onwillekeurig: Het zal allemaal wel. Dat neemt niet weg dat degene die snel de achtergronden van een bepaalde molen in het Kinderdijkse gebied wil weten, met het boekje uitstekend uit de voeten kan.
Goede tips
Voor wie de houten wachters in levenden lijve wil ervaren, biedt het werkje een aantal goede tips. Helaas staan die wel wat verstopt in het geheel van de 58 bladzijden. Allereerst is de tweede Nederwaard-molen van 1 april tot 1 oktober dagelijks tegen betaling te bezichtigen. Verder draaien vanaf 1956 op iedere zaterdagmiddag in juli en augustus de wieken van alle Kinderdijkse molens tegelijkertijd. Meestal draaien ze iedere eerste zaterdagmiddag van de maand sowieso. Op Koninginnedag en Nationale Molendag (in mei) draaien de wieken de hele dag. Dat geldt ook voor de Open Monumentendag in september. Logisch, want de Kinderdijkse molens zijn niet alleen nationaal monument, ze prijken sinds 1997 zelfs op de Werelderfgoedlijst van de Unesco.