Cultuur & boeken

Verweesde kinderen heroriënteren zich

De Vrije Universiteit begon goed gereformeerd, met als grondslag de Drie Formulieren van Enigheid. Na een flinke crisis in de jaren zestig en zeventig, waarbij Schrift en belijdenis op de helling gingen, keerde het tij de laatste jaren. De theologische faculteit heet nu „een oecumenische faculteit met een stevige verankering in de traditie van de Reformatie.”

K. van der Zwaag
30 November 2005 08:32Gewijzigd op 14 November 2020 03:14

Toen de Vrije Universiteit op 20 oktober 1880 haar deuren opende, telde zij vijf hoogleraren en drie studenten. De theoloog en politicus A. Kuyper en de predikanten F. L. Rutgers en Ph. J. Hoedemaker waren als hoogleraar benoemd voor de faculteit der godgeleerdheid. De godgeleerdheid had met haar drie hoogleraren dus een prominente plaats in de VU! De VU was echter geen theologische school, maar een christelijke universiteit. Kuypers blik reikte verder dan de kerk: herkerstening van de Nederlandse samenleving was zijn doel.Na de Doleantie van 1886 werd de faculteit leverancier van predikanten voor de ontstane Gereformeerde Kerken. De VU was weliswaar vrij van de staat, maar Kuyper hechtte ook veel waarde aan de betekenis van het kerkelijk verband voor de theologische faculteit. Zo kwam het in 1892 tot de vorming van deputaten „voor de oefening van kerkverband met de theologische faculteit van de VU.”

Kenmerkend voor de geschiedenis van de faculteit was het thema Schriftgezag. Het deed zich al begin twintigste eeuw voor. C. van Gelderen, de eerste specialist voor Bijbelse vakken, werd door de deputaten aangeklaagd omdat hij ruimte zou geven aan de historische kritiek. Hij had het gewaagd zich tegen Kuyper te stellen. In de jaren twintig klonk een roep om vernieuwing, niet alleen om meer ervaring (doorbreking van het intellectualisme), maar ook meer openheid voor de cultuur. De kerk was hier niet van gediend, wat zelfs resulteerde in een kritisch gesprek met H. Bavinck.

Met de benoeming van G. Ch. Aalders, V. Hepp (opvolger van Bavinck) en J. Waterink werden de behoudende krachten in de faculteit versterkt. Samen met H. H. Kuyper en F. W. Grosheide drukten ze een groot stempel op het conflict rond de predikant J. G. Geelkerken, die in 1926 werd afgezet vanwege zijn afwijkende opvattingen over de historiciteit van Genesis 1.

Cruciaal werd de vraag hoe de VU met de erfenis van A. Kuyper om moest gaan. De theologen meenden met hun constructies dichter bij Kuyper te blijven dan de calvinistische filosofen H. Dooyeweerd en D. H. Th. Vollenhoven, die een zuivering van Kuypers systeem voorstonden. De theologen waren dan ook niet verheugd over de oprichting van de studievereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte in 1936 en het oprichten van het kerkblad Pro Ecclesia, het blad van de vernieuwingsbeweging rond K. Schilder en genoemde filosofen. Die vorm van zelfbehoud bij de theologen heeft volgens Aalders de kerken grote schade berokkend toen het in 1944 tot een scheuring kwam.

Examen in pyjama
De faculteit beleefde rond 1950 een verjonging van het docentencorps. G. C. Berkouwer, R. Schippers en N. H. Ridderbos gingen voorzichtig maar beslist andere wegen dan hun voorgangers Hepp, Grosheide en Aalders. Langzaam werd het gereformeerde isolement doorbroken, aldus Aalders. Aanvankelijk waren er geen spanningen tussen de faculteit en de deputaten, maar dat veranderde snel met de komst van H. M. Kuitert, Tj. Baarda en ook C. Augustijn.

Klapstuk was de publieke rel rond de dissertatie van de Amsterdamse studentenpredikant H. A. Wiersinga in 1971 over de verzoening.

Bij Berkouwer, die in 1950 Hepp als dogmaticus opvolgde, speelde een nieuwe aandacht voor het subject een rol. De klemtoon lag niet meer op objectieve heilsfeiten, maar op de heilsfeiten die alleen via de weg van het geloof te kennen zijn.

Berkouwers accent op de menselijke factor werkte door in de visie op de Schrift. Toen J. Lever in 1956 in zijn boek ”Creatie en evolutie” stelde dat Genesis „geen wetenschappelijk exacte kennis” zou bieden omtrent het ontstaan van de mens, werd hij samen met andere natuurwetenschappers aan de VU min of meer in de rug gedekt door de theologen. Dat was anders dan in de jaren twintig.

Het laatste gedeelte van het boek beschrijft de conflicten vanaf de jaren zestig rond Kuitert, Baarda en Augustijn. De opvattingen van Kuitert zijn inmiddels bekend. Baarda poneerde dat een van de vruchten van het kritisch onderzoek laat zien dat de Schrift een uitermate menselijk boek is. Voor Augustijn was het gebruik van de historische methode de enige manier om de Bijbel serieus te nemen.

De kerkleden roerden zich fel tegen de faculteit. De synode kreeg tal van bezwaarschriften te verwerken. Vooral deputaat B. Wentsel liet zich vaak horen. De felste kritiek kwam van dr. M. J. Arntzen, die uiteindelijk vrijgemaakt (buiten verband) werd.

Student Bram Krol ondernam een ludieke actie toen hij zijn kandidaatsexamen in 1972 aflegde in zijn pyjama en met een bord op de rug waarop geschreven stond: ”Hier slaapt de kerk”, en: ”Sst, niet storen”. De faculteit was volgens Krol „zonder slag of stoot bezig te vallen voor de aanval van de vrijzinnigheid.” De mooie praatjes van de VU waren „slechts ijdelheid en vuilnis.” Hier zit de dood in de pot, schreef hij in het VU-blad Ad Valvas, maar er was één troost: Jezus redt zelfs de theologen.

Lucht opgeklaard
Maar ook andere geluiden lieten zich horen. In 1977 kwam het tot oprichting van het ESTO, het Evangelische Studenten in de Theologie Overleg. Deze had als eerste prioriteit „het stimuleren van een bijbelgetrouwe theologie aan de faculteit”; bestuurslid was onder meer Kees van der Kooi, de huidige dogmaticus aan de VU.

Toen „de pioniers van de vernieuwing” met pensioen waren gegaan in de jaren negentig, kwam de vraag naar de aard van het Schriftgezag opnieuw aan de orde. „Het was alsof de verweesde kinderen behoefte hadden om zich te oriënteren”, schrijft Aalders.

Sommigen bepleitten een nog verdergaande secularisering van de Bijbelvakken, zoals nieuwtestamenticus J. S. Vos (onlangs met pensioen). Anderen zochten juist een manier om het moderne Bijbelonderzoek vruchtbaar te maken voor het geheel van de theologie. Vertegenwoordigers hiervan waren E. Talstra, C. van der Kooi, W. Stoker en H. M. Vroom. Vos meende in 2003 zelfs sektarische trekken aan de faculteit te kunnen constateren. Hij beschreef het met de woorden van de 19e-eeuwse vrijzinnige dominee dichter E. Laurillard: „En de lucht was drukkend zwaar.”

Wie het boek leest, moet concluderen dat de lucht juist opgeklaard is, vooral na de tumultueuze jaren zestig en zeventig. Aalders schreef een boek waarin helder de ontwikkelingen van de theologie aan de VU in kaart zijn gebracht. Hij laat vooral de pijnlijke conflicten tussen theologen, deputaten en het ’kerkvolk’ zien.

Wie de gewone stem van het gemeentelid afdoet als achterlijk en niet bij de tijd, maakt zich schuldig aan theologische arrogantie. De theologen gingen aan de VU dan niet altijd voorop, ze hebben wel veel verwarring in de kerken veroorzaakt.

Het is duidelijk dat aan de huidige VU de Bijbel en de Reformatie weer serieus aandacht krijgen. Hoe dit alles doorwerkt zal de toekomst leren.

N.a.v. ”125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit”, door dr. Maarten Aalders; uitg. Meinema, Zoetermeer, 2005; ISBN 90 211 4085 3; 400 blz.; € 29,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer