Religiedebat: terug van nooit weggeweest
Religie is weer helemaal terug als onderwerp in de politiek. Terug van nooit weggeweest, zo blijkt uit de vorige week gepresenteerde essaybundel ”God in de Nederlandse politiek”.
Christelijk Nederland werd rond Kerst 1930 opgeschrikt door felle antichristelijke propaganda in het blad De Tribune, het orgaan van de Communistische Partij Holland. De propaganda was onderdeel van de communistische strijd tegen christendom en kerk. Godsdienst was immers opium voor het volk en diende als middel van de heersende klasse om het proletariaat te onderdrukken.In de Tweede Kamer leidde de publicatie van het artikel, onder de kop ”Weg met het Kerstfeest”, tot grote beroering. Vooral de toon leidde tot verontwaardigde reacties. De toenmalige minister van Justitie, J. Donner (ARP), grootvader van, diende onmiddellijk een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in om ”smalende godslastering” strafbaar te stellen. Later zou hij toegeven dat hij vooral had gehandeld uit persoonlijke overtuiging, hij voelde zich in zijn geloof aangevallen.
Vorig jaar stond uitgerekend dit wetsartikel ter discussie. Na de moord op Theo van Gogh kondigde minister van Justitie Donner, de kleinzoon, aan het wetsartikel te gaan aanscherpen. D66-Kamerlid Van der Laan reageerde als door een wesp gestoken. Ze wierp de vraag op of het juist niet eens tijd werd het artikel uit het Wetboek van Strafrecht te halen.
Scheppingsverhaal
Religie is dus weer helemaal terug op de politieke agenda. Van der Laan wil de wetsartikelen over godslastering schrappen, VVD-Kamerlid Hirsi Ali en de Amsterdamse PvdA-burgemeester Cohen voeren scherpe woordenwisselingen over de rol van religie in de integratie van allochtonen en D66, alweer, stelt kritische vragen over het scheppingsverhaal in het onderwijs. Sinds 9-11, Pim Fortuyn en Theo van Gogh mag het weer, zo is de gangbare mening.
Onder sociologen was religie altijd al een geliefd onderwerp. Nederlandse historici hadden lange tijd opmerkelijk weinig aandacht voor de rol van godsdienst in de samenleving. Maar die tijd lijkt voorbij. Althans, die indruk wekt het Centrum Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen met de fraaie uitgave van het Jaarboek ”God in de Nederlandse politiek”, een bundeling essays over de verhouding tussen godsdienst en politiek in de afgelopen eeuwen.
Het thema sluit goed aan bij het wat populistische thema van vorig jaar: ”Emoties in de politiek.” Een jaarboek is als een visitekaartje: goed voor de naamsbekendheid. Dit jaar is dat uitstekend gelukt. Het interview met Hirsi Ali leidde direct na publicatie tot een relletje tussen Hirsi Ali en VVD-coryfee Wiegel over de positie van het bijzonder onderwijs.
Zijn de actuele discussies over geloof en politiek wel zo nieuw als soms wordt gesuggereerd? Nee dus, blijkt uit het jaarboek. Altijd al hebben Nederlandse politici gedebatteerd over de rol van religie in de samenleving. In de jaren zestig vormden godslasterlijke passages in het werk van romanschrijver G. K. van het Reve de aanleiding, in de jaren dertig was het de antichristelijke propaganda in De Tribune en in de negentiende eeuw waren het de debatten tussen Groen van Prinsterer en Thorbecke.
Paradox
Deze voorbeelden illustreren volgens de redactie dat de scheiding van kerk en staat een historisch probleem is. De paradox is namelijk dat de scheiding van kerk en staat in theorie nauwelijks ter discussie staat, zeker niet in de westerse samenlevingen, maar in de praktijk van de afgelopen twee eeuwen bleek dikwijls dat ze als een probleem werd ervaren.
Het is de vraag of de scheiding tussen geloof en politiek niet onnodig wordt geproblematiseerd. De scheiding tussen kerk en staat is een principieel gegeven in de rechtstaat, en van groot belang, maar dat is iets anders dan een scheiding tussen geloof en politiek. Het is een illusie dat een politicus in een Kamerdebat, zijn ideologie, geloof of ongeloof kan afwerpen, zoals een slang zijn huid afwerpt. Het is geen probleem als een politicus zich laat leiden door zijn geloof: het echte gevaar schuilt in fundamentalisme, terreur en geweld.
Een voorbeeld van onnodige problematisering is het overzichtsartikel van historicus H. W. von der Dunk. In grote lijnen schetst hij de verhouding tussen godsdienst en politiek in Nederland sinds het ontstaan van de Republiek. Zijn bijdrage mondt bijna geruisloos uit in een pleidooi voor een neutralistische en instrumentele staatsvisie. Von der Dunk: „De instrumentele staatsopvatting is de dijk tegen de totalitaire waarheidspretentie die in elk geloof schuilt als de verborgen motor.”
Hij is de eerste om toe te geven dat rationaliteit, of -schijnbare- neutraliteit, net als geloof een totalitaire waarheidspretentie kan bevatten. Maar toch.
Misschien illustreert Von der Dunks bijdrage een beetje het manco van het jaarboek: net iets te weinig degelijke geschiedschrijving en net iets te veel partijpolitieke uitlatingen.
Dit neemt niet weg dat ”God in de Nederlandse politiek” drie of vier voortreffelijke essays bevat. Zo gaat de Nijmeegse historicus P. Luykx vanuit geschiedwetenschappelijk perspectief in op de vraag of het verzuilingsconcept een vruchtbare oplossing zou kunnen bieden voor de hedendaagse problemen met de islam.
Premier Balkenende heeft wel eens, in navolging van de veelgeciteerde politicoloog A. Lijphart, gesuggereerd dat een islamitische zuil de integratie van moslims ten goede zou komen. Luykx maakt aannemelijk dat een islamitische zuil, naar analogie van de protestantse of de katholieke zuil, een illusie is.
De partij van Balkenende, het CDA, heeft de laatste twintig jaar een forse draai gemaakt in het gedachtegoed over de integratie van culturele en godsdienstige minderheden, zo blijkt uit een ander essay. Lange tijd, zeker tot het midden van de jaren negentig, hield het CDA vast aan islamitische verzuiling als beste weg naar integratie. Ongetwijfeld speelde de eigen emancipatiegeschiedenis een grote rol.
In de tweede helft van de jaren negentig kwam een ommekeer in het denken over godsdienstige minderheden: eigen organisaties moesten niet langer een gezamenlijke zuil, maar vooral een brug naar de samenleving vormen. Steeds vaker benadrukte de partij in plaats van de rechten de plichten van allochtonen en de kernwaarden van de Nederlandse maatschappij.
Mythes
De kracht van ”God in de Nederlandse politiek” schuilt in de relativering van bestaande mythes - leve de geschiedwetenschap. Neem het onterecht heersende beeld dat religie pas sinds Fortuyn en Van Gogh een bespreekbaar politiek onderwerp is. Een neutralistische staatsvisie, zoals Von der Dunk bepleit, is een illusie en een miskenning van het echte probleem van integratie: te veel ”lege tolerantie”. Juist de verworteling in een eigen geloofs- of ideologische traditie maakt het mogelijk andere tradities te respecteren.
Gandhi moet eens hebben gezegd: „Wie religie en politiek van elkaar wil scheiden, heeft van beide niets begrepen.” Misschien leidt een godsdienstwetenschappelijk en godsdiensthistorisch debat tot verheldering van de mogelijke betekenis van godsdienst in een moderne samenleving. ”God in de Nederlandse politiek” is een aardige vingeroefening.
N.a.v. ”God in de Nederlandse politiek. Jaarboek Parlementaire Geschiedenis, 2005”, red. Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen; uitg. Sdu Uitgevers, Den Haag, 2005; ISBN 90 12 10608 7; 223 blz.; € 18,50.