Balsem in Gilead
Titel: ”Gilead”
Auteur: Marilynne Robinson; vert. Henk Schreuder
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam/ Mozaïek, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 239 9 169 9
Pagina’s: 228
Prijs: € 18,95.
”Gilead” van Marilynne Robinson is het mooiste boek dat ik sinds jaren gelezen heb. Anders dan veel andere christelijke schrijvers verliest Robinson zich niet in kerkelijke vetes, conflicten tussen traditie en vernieuwing, opstandige gedachten of vertwijfelde zoektochten naar de waarheid. Zij laat eenvoudig zien hoe de binnenwereld van een échte christen eruitziet. Deze week ligt de Nederlandse vertaling in de boekhandel. Schrijven vanuit het perspectief van een gelovige, hoopvolle christen is misschien wel het moeilijkste wat er bestaat. Een al te positieve hoofdpersoon wordt op papier al gauw onsympathiek of saai. Bovendien: zonder kwaad, zonde, twijfel geen conflicten, en zonder conflicten geen verhaal. Maar met ”Gilead” doet Marilynne Robinson het onmogelijke - dat zegt iets over haar meesterschap.
De hoofdpersoon van haar verhaal is John Ames, de 76-jarige predikant van een congregationalistische gemeente in Gilead, een stadje in de staat Iowa. Zijn eerste vrouw is, met hun dochtertje, in het kraambed gestorven en sindsdien heeft hij geleefd met boeken. Maar als hij tegen de zeventig loopt komt er een nieuwe vrouw de kerk binnenwandelen. „Alsof ze wilde zeggen: „’Ik ben hier gekomen van een onzegbare afstand en van een onvoorstelbare andersheid, uitsluitend omwille van jouw gebeden. Zeg nu eens iets wat een beetje hout snijdt.’” Dat is de vrouw die hij een halfjaar later doopt en met wie hij kort daarna trouwt en een zoontje krijgt.
Op het moment dat hij zijn verhaal schrijft, lijdt Ames aan een hartkwaal. Hij weet dat hij niet lang meer te leven heeft, maar hij hoopt dat zijn zoon -zeven jaar oud- de geschiedenis zal lezen als hij volwassen geworden is. Die geschiedenis is trouwens niet alleen het verhaal van hemzelf, maar ook dat van zijn vader en grootvader, allebei predikant. En aangezien hij in het jaar 1956 zijn herinneringen noteert, reikt hij daarmee terug tot diep in de negentiende eeuw.
Vaders en zonen
Het boek is geschreven als één lange brief, waarin Ames zijn gedachten de vrije loop laat. Hij is een oude man, hij schrijft zijn verhaal stukje bij beetje. De ene herinnering roept de andere op, soms laat hij zich meevoeren door theologische speculaties, soms onderbreekt hij zichzelf om een middagslaapje te doen. Voor een roman is dat natuurlijk een geweldige techniek: heel geleidelijk aan onthult John Ames zijn verleden, steeds iets verder, steeds iets dieper.
Langzaamaan krijgt het conflict tussen de drie generaties een gezicht. De grootvader is een oudtestamentische figuur, een man van visioenen en hartstochtelijk-radicale overtuigingen die tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog in Gods naam vecht tegen de slavernij, die zelfs -hoewel predikant- een langskomende soldaat van de tegenpartij doodt en de zondag daarna in een bloedbevlekt overhemd de kansel beklimt.
Daartegenover is de vader een overtuigd pacifist, een man die de daden van de grootvader met afschuw beziet en uit reactie voor het andere uiterste kiest: „’Ik weet nog dat u naar de preekstoel liep in dat kapotgeschoten, bebloede overhemd, met dat pistool aan uw riem. Ik kreeg een gedachte, zo sterk en helder als een openbaring. En dat was: dit heeft niets met Jezus te maken. Niets. Niets. En daar was en ben ik zo zeker van als een mens maar van een zogenaamd visioen kan zijn.’”
John Ames schrijft het allemaal neer met compassie, hij oordeelt niet over de vader, niet over de grootvader. Maar pas tegen het eind van het verhaal vindt hij eindelijk de woorden om de oorzaak van zijn eigen pijn te benoemen. Zijn vader, de man die ooit verscheurd van verdriet zijn knieën boog omdat zijn oudste zoon atheïst geworden was, neemt aan het eind van zijn leven afstand van het traditioneel orthodoxe geloof dat hij altijd gepreekt heeft. „Hij zei: ’Ik ben me ervan bewust geworden dat wij hier geleefd hebben binnen de beperkingen van opvattingen die zeer oud en ook zeer plaatsgebonden waren. Ik wil graag dat je begrijpt dat je die niet trouw hoeft te blijven.’” Dat is de pijn op de bodem. John Ames is door zijn vader in de steek gelaten, hij is teruggeworpen op zichzelf - en op zijn God.
Behalve de vader en de grootvader zijn er nog andere personen die een belangrijke rol spelen in het leven van John Ames: zijn vrouw, zijn kind, zijn vriend en collega Boughton en diens dubieuze zoon Jack, die de rust in het verhaal op gezette tijden verstoort.
Over het verleden van Jack en het verleden van John Ames’ vrouw valt het nodige te speculeren, net als over hun toekomst. Maar die verhaallijn blijft toch in de schaduw van het grote verhaal van de drie generaties. De plot is minder sterk dan de tekening van het portret. ”Gilead” is vooral een verhaal van vaders en zonen, een verhaal van pijn en vervreemding en verwondering en saamhorigheid. „Een man kan zijn vader kennen, of zijn zoon, en toch kan er tussen hen niets anders zijn dan genegenheid en liefde en wederzijds onbegrip.”
Sacramenteel
Natuurlijk is het Robinsons schitterende stijl die ”Gilead” uitzonderlijk maakt, maar die stijl staat niet los van de inhoud. Goed vertellen begint immers niet met vorm, goed vertellen begint met een rijkdom aan gedachten, met het kennen en liefhebben van de mensen en dingen die beschreven worden.
Neem bijvoorbeeld het tafereel van een afgebrande kerk, een groepje vrouwen met loshangend haar aan het werk in de regen, en een vader die zijn zoon een stuk met as besmeurd brood geeft. Heel simpel, maar door Robinsons beschrijving wordt het iets veel groters, iets sacramenteels bijna. Dat past ook bij haar streven om iets van het mysterie van doop en avondmaal voelbaar te maken, om te laten zien wat zegenen eigenlijk inhoudt. Maar net als je denkt: nu gaat het me te hoog, nu wordt het wel erg mystiek en onaards, komt er subtiel-humoristisch achteraan: „Tegenwoordig dragen alle oude vrouwen hun haren kort en met een blauwspoeling en dat staat best mooi, vind ik.”
John Ames blijft boeien door zijn eerlijkheid. Ondanks zijn oprechte geloof is hij vatbaar voor minder fraaie emoties als jaloezie en boosheid. Bovendien schrijft hij zijn gedachten neer zoals ze hem invallen, niet als dominee, maar als mens - en daarbij heeft hij de waarheid niet in pacht. „Mijn enige oefening bestaat uit de vele keren dat mensen me gevraagd hebben het hun te verklaren. Wat ze daar ook van gevonden mogen hebben, ik ben er niet één keer in geslaagd een antwoord te geven dat mezelf tevredenstelde.”
Dat is precies de reden waarom een roman als deze zo veel indruk maakt. Bij een bundel preken of meditaties kun je nog denken: mooi gezegd, maar ik zou wel willen weten of je dat ook echt meent - of schrijf je het alleen maar omdat dat nu eenmaal van je verwacht wordt, omdat het bij dit genre past? Bij een roman kan dat veel minder. Eerlijkheid boven alles. Daarbij is het bijzondere van déze roman dat de hoofdpersoon niet alleen zijn eigen beperktheid, onbegrip, bijgeloof en speculatie laat zien, maar ook zijn vaste overtuiging en godsvertrouwen. Het ene maakt het andere geloofwaardig. Wie zichzelf overschreeuwt om een boodschap te brengen heeft evenmin iets te zeggen als wie blijft graven in eigen twijfels zonder zich ooit over te geven.
Mensbeeld
Het is geen gering waagstuk om een verhaal als dit te schrijven in een tijd waarin de antiheld de literatuur domineert, waarin de waarheid niet langer lijkt te bestaan en alle streven naar goedheid en schoonheid als naïef beschouwd wordt. Marilynne Robinson is erin geslaagd, zij het dat de roman ”Housekeeping” aan ”Gilead” is voorafgegaan - misschien is dat wel de reden waarom ze overtuigt. Haar onschuld is niet de naïviteit van het kind, het is een verworven onschuld, dwars door de duisternis heen. ”Housekeeping” is immers de andere kant van de medaille: geen geschiedenis van vaders en zonen, maar van moeders en dochters. Geen verhaal over geborgenheid en vertrouwen, maar over een gezin dat aan ontbinding ten prooi valt, over levens die verloren raken. Toch is ook in ”Housekeeping” iets zichtbaar van de verwondering, de eerbied waarmee Robinson naar mensen kijkt.
Bij haar geen enkele poging tot opgeklopte spanning, geen verkennen van grenzen op het gebied van taalgebruik en erotiek, geen kritische houding ten opzichte van de eigen christelijke achtergrond. Met haar aandacht voor de filosofische doordenking van levensvragen, haar blik die vervreemdt en verinnigt tegelijk, haar superieure stijl en haar streven om door te dringen tot de kern van de christelijke geloofservaring is Robinson een voorbeeld voor alle christenschrijvers van het moment. Zij zet een mens- en wereldbeeld neer dat overtuigend ánders is dan de in onze cultuur heersende visie van denkers als Darwin, Freud en Sartre. Niet de onkenbare mens, niet de mens wiens waarde afhangt van zijn succes, niet de mens met zijn verdrongen, duistere driften - maar de unieke mens als Gods schepsel, de mens zoals hij in de achtste psalm beschreven wordt.
In dat licht krijgt de titel ”Gilead” een extra dimensie. Als een moderne Jeremía stelt Robinson haar vraag aan onze cultuur: „Is er geen balsem in Gilead? Waarom geneest mijn volk dan niet?”