De staat handelde onrechtmatig, niet de SGP
Niet de rechtbank, niet de SGP, maar de overheid had het de afgelopen jaren mis, stelt mr. A. van Stuijvenberg in reactie op een opinieartikel in de krant van 18 november van Jantina ten Brinke over de rechtszaak rond het SGP-vrouwenstandpunt.
Op het gevaar af ervan beticht te worden het eens te zijn met het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage inzake de subsidiestopzetting aan de SGP, meen ik toch iets recht te moeten zetten in reactie op het betoog van Jantina ten Brinke op de opiniepagina van 18 november 2005.Niet uit het oog moet worden verloren dat er op 7 september 2005 door de rechtbank twee vonnissen zijn gewezen. Het ene vonnis had betrekking op een vordering van het Proefprocessenfonds Clara Wichmann e.a. (PCW) tegen de SGP en het andere vonnis had betrekking op een vordering door het PCW tegen de staat.
In de vordering van het PCW tegen de SGP is de rechtbank niet toegekomen aan de vraag of de SGP discrimineerde. Immers, het PCW werd niet ontvankelijk verklaard. Waarom niet? Omdat de rechtbank van oordeel was dat het PCW geen rechtstreekse belanghebbende was. Tot op heden kunnen wij nog steeds niet weten of de rechtbank van oordeel is of het niet toelaten van vrouwen als volwaardig lid tot de SGP discriminerend is. Dat kunnen we althans uit dit vonnis niet lezen.
Als Jantina schrijft: „Volgens hen (PCW) discrimineert de SGP vrouwen”, dan heeft zij gelijk. Als zij vervolgens schrijft: „De rechter stelt eisers in het gelijk”, dan is dat niet correct.
Zoals hierboven reeds opgemerkt, is de rechter in het (eerste) vonnis niet aan die stelling toegekomen.
Deelnemen
Dan nu het tweede vonnis. Het vonnis van het PCW tegen de staat.
Daarin heeft de rechtbank overwogen dat de staat handelt in strijd met artikel 7 van het Vrouwenverdrag. Ik lees in het vonnis: „3.15 De rechtbank stelt vast dat in artikel 7 Vrouwenverdrag is bepaald dat de Staat alle passende maatregelen moet nemen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen en vrouwen te verzekeren dat zij op gelijke voet met mannen: (…) kunnen deelnemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land.”
Verder: „gelet op deze specifieke uitwerkingen legt artikel 7 Vrouwenverdrag naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke verplichting op aan de Staat om een specifiek omschreven resultaat te realiseren.”
De rechtbank stelt niet vast dat de SGP vrouwen als lid moet toelaten, doch dat de staat verplicht is om specifieke maatregelen te nemen. Omdat de staat dat heeft nagelaten, handelt zij (niet de SGP) onrechtmatig.
Is het nu zo, zoals Jantine schrijft, dat de rechtbank is voorbijgegaan aan het klassieke grondrecht van vrijheid van godsdienst? Ik meen van niet, lezende in het vonnis: „3.25 (…) Nederland heeft, ondanks de mogelijkheid daartoe en ondanks dat bij de behandeling van de goedkeuring van het Vrouwenverdrag uitdrukkelijk is gesproken over de mogelijkheid tot inperking van de vrijheid van godsdienst indien er sprake zou zijn van strijd met het discriminatieverbod (…), het Vrouwenverdrag geratificeerd zonder een voorbehoud te maken. Aangezien de SGP een politieke partij is, geldt voor de Staat een onbeperkte plicht om actief op te treden zoals het Vrouwenverdrag vereist. Geen ander grondrecht dwingt tot een terughoudende opstelling.”
Jantine citeert Alexander von Schmid, die de rechterlijke macht (bedoeld zal zijn: het rechterlijk vonnis) een dwaling noemt. Hoewel ik als SGP’er hem die mening gun, deel ik deze niet met hem. De rechtbank heeft immers geconstateerd dat de overheid niet heeft gedaan wat zij verplicht was te doen. Hoe de overheid dat dan had moeten doen, daar laat de rechter zich niet over uit. De overheid heeft zich ook niet beroepen op een overmachtsituatie.
Boosdoener
De SGP heeft, simpel gezegd, reeds jaren (vanaf de ratificatie van het Vrouwenverdrag) met genoegen er kennis van kunnen nemen dat de minister van Binnenlandse Zaken, bewust of onbewust, niet al te streng is geweest. Daar heeft de rechtbank in zijn (tweede) vonnis de overheid over gekapitteld. Niet de rechtbank is de boosdoener. Het was de overheid die het Vrouwenverdrag ratificeerde. De waarschuwingen van de SGP-fractie ten spijt, met instemming van het parlement en met het ondergeschikt achten van de vrijheid van godsdienst.
Het vorenstaande neemt niet weg dat ik hoop dat het gerechtshof in de beroepsprocedure tot een andersluidende beslissing komt. Voor de landsadvocaat een uitdaging om het hof in die richting te sturen.
Ten slotte. Ik ben het helemaal met Jantine eens als zij in haar opinie begint met: „De klassieke grondrechten in Nederland lopen gevaar.”
De auteur is advocaat bij Bouwman Van Dommelen te Veenendaal.