Luxemburgse mijnwerker bezat niets dan vakkennis

Het Land van de Rode Aarde, zo heet het zuidwesten van Luxemburg. Op het eerste gezicht stelt de mijnstreek een beetje teleur. Vooral veel industrie. Maar waar is nu de gekleurde aarde? Vlak voordat het mijnwerkerstreintje in Rumelange de mijnen in duikt, is de grond echter niet meer grijs of zwart, maar mooi rood.

Gisette van Dalen-Heemskerk
18 November 2005 19:15Gewijzigd op 14 November 2020 03:11

Het Luxemburgse grensplaatsje Rumelange biedt onderdak aan het Musée National des Mines, oftewel het Nationaal Mijnmuseum. Een bezoek aan het stuk Luxemburgse geschiedenis valt in drie delen uiteen: een tochtje met een echte mijnwerkerstrein, een wandeling van een uur door de niet meer in gebruik zijnde mijngangen en een kleine tentoonstelling. Tip: neem vooral warme kleding mee. De gemiddelde temperatuur is 10 graden Celsius.De gele trein zet zich langzaam in beweging. Het tochtje voert door een bosachtig gebied. En de grond? Die is brokkelig en rood. Luid toeterend verstoort de trein een gezellig babbeltje van twee dames. Moeten ze ook maar niet op de rails staan kletsen. Een hekwerk sluit de opening van de mijngangen hermetisch af. Als de trein eraan komt, opent het zich automatisch. Onder de grond lijkt het kabaal van de trein oorverdovend. De temperatuur in de coupé is behaaglijk. Passagiers die uitstappen, krijgen echter te maken met kou die aanvoelt als een kille deken. Tien graden Celsius is niet erg warm als het boven de grond richting de 25 graden loopt.

Niet dat mijnwerkers ooit last van die kou gehad hebben. „Wij hadden het altijd warm, want we moesten werken als beesten”, verzucht Josef du Rumelange, een fictieve oud-mijnwerker die via een koptelefoon de geschiedenis van de Luxemburgse mijnen in het Nederlands verhaalt. De armoede onder de mijnwerkers was groot. „We bezaten alleen vakkennis.”

Uitgebuit

Josef du Rumelange begon in 1870 op z’n 16e onder de grond. „Ik was blij dat ik werk had. Later begreep ik dat de werkgevers ons hebben uitgebuit.” Het gereedschap moesten de mannen zelf kopen. „Van een vakbond hadden we nog nooit gehoord. En arbeidsvoorwaarden? Ach, we droegen een hoed of pet en gewone schoenen. De grootste blokken erts beukten we met de voorhamer los. Kwam er echt geen beweging in dan moesten we het los zien te krijgen met springstof. Maar daar waren we zuinig mee. Het was gevaarlijk en bovendien moesten we het zelf betalen.”

Werken in de mijnen was een hard bestaan. De mannen moesten immens zware vrachten met de hand naar boven duwen. In de wagons moesten ten minste 2,5 ton erts zitten voordat ze het mochten wegbrengen. Later namen de paarden dat werk over. De beesten zorgden zelf voor ’arbeidsvoorwaarden’. „Ze trokken niet meer dan drie wagons tegelijk naar boven. Wij koppelden die aan elkaar door middel van kettingen. Hoorden ze die vaker dan twee keer rammelen, dan weigerden ze de karren te trekken.”

Verder maar weer door de ondergrondse galerijen. Een belangrijke uitvinding die rond 1900 werd gedaan was de carbidlamp. Tot 1902 gebruikten de mijnwerkers olielampen. Die gaven evenveel licht als twee kaarsen. De mijnwerkerslamp leverde echter een hoeveelheid licht die goed was voor wel tien kaarsen. Bovendien veroorzaakte de nieuwe vondst geen rook en daardoor konden de mannen sneller werken. En daar was alles op gericht. Dat laat een rondgang door de mijnen wel zien.

Gevaarlijke klus

Zeker na de Tweede Wereldoorlog gingen de ontwikkelingen snel. De paarden werden vervangen door ’beter luisterende’ locomotieven. Die trokken met gemak meer dan 10 ton erts. Ook het gebruik van springstof veranderde. Soms organiseerden de mijnwerkers wel 36 ontploffingen tegelijk. Hoe het werk ook veranderde, het bleef gevaarlijk. Soms moesten werknemers nog ertsen uit een mijn halen, maar stond die op instorten. Dan moest deze eerst worden gestut. Dat gebeurde door oudere mijnwerkers die het zwaardere werk niet langer meer konden volhouden. Het stutten was een gevaarlijke klus. Josef du Rumelange heeft dat niet overleefd, zo vertelt hij op het bandje. Jammer dat het museum hem als „geest laat verder leven.” Dat komt namelijk steeds weer terug in het verder zo interessante verhaal.

Het grootste gedeelte van de collectie van het Nationaal Mijnmuseum staat onder de grond opgesteld. Bezoekers die daar zijn uitgekeken, kunnen boven de grond nog een tentoonstelling bezichtigen. Lampen, gereedschap, helmen, meetinstrumenten en foto’s tonen hoe het er in de mijnen aan toeging.

Wie het onder de grond koud gekregen heeft maar toch nog niet genoeg gezien heeft van de rode aarde, kan een gelijknamige fietstocht gaan maken. Door het hoogteverschil in het landschap zal de dikke trui of jas in ieder geval snel uit gaan.

Met een Luxembourg Card is de toegang tot het Nationaal Mijnmuseum gratis. Normaal betalen volwassenen voor het bezoek aan de mijn, de treinrit en de tentoonstellingsruimte 8,50 euro en kinderen (tot 15 jaar) 5 euro. Het is ook mogelijk alleen de tentoonstellingsruimte te bezoeken en een tocht met de trein te maken. Dat kost voor volwassenen 4,50 euro en voor kinderen 2,50 euro. Meer informatie en openingstijden: www.mnm.lu en www.ont.lu (Luxembourg Card).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer