Van De Cock naar Den Heyer
Titel: ”Geschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen, 1854-2004”
Auteur: dr. Beatrice de Graaf en dr. Gert van Klinken
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2005
ISBN 90 435 1145 5
Pagina’s: 366
Prijs: € 34,90.
Bij een kerkverband hoort een gedegen theologische opleiding, daar waren de vaders van de Afscheiding van overtuigd. De Theologische School in Kampen -anderhalve eeuw geleden opgericht- ontwikkelde zich tot een universiteit waar de grenzen verlegd werden tot ver buiten het klassiek-gereformeerde spoor. Een tweetal historici schreef een leerzaam én onthullend boek. Overigens ook een prachtig kijkboek, met veel illustraties uit de oude doos. De geschiedenis van de Theologische Universiteit van Kampen (ThUK) is beschreven door de historici dr. Gert van Klinken en dr. Beatrice de Graaf, respectievelijk verbonden aan de ThUK en de Universiteit Utrecht. Van Klinken behandelt de geschiedenis van 1834 tot 1945. In de drie daaropvolgende hoofdstukken brengt De Graaf de periode vanaf 1945 tot het jubileumjaar 2004 in kaart.
De Theologische School van de kersverse afgescheiden kerken opende zijn deuren op 6 december 1854. Dat gebeurde in aanwezigheid van 37 van de 40 ingeschreven studenten (de meesten afkomstig van al bestaande regionale opleidingen), de curatoren en de vier docenten: T. F. de Haan, S. van Velzen, A. Brummelkamp en Helenius de Cock. De keuze voor juist deze predikanten was een gelukkige, zegt dr. Van Klinken. „In deze vier personen werden de belangrijkste stromingen in de afgescheiden wereld gerepresenteerd.”
De Afscheiding heeft nooit gebroken met het beginsel van wetenschappelijk onderzoek, stelt de schrijver. Behalve De Cock hadden alle drie de docenten academische kwalificaties. Wie van de studenten te weinig vooropleiding had, moest eerst een voorbereidende cursus op de ”litterarische afdeling” doorlopen, die drie tot vier jaar duurde.
De school vooral dienstbaar aan de kerk: het belangrijkste doel was het predikantschap. De school groeide snel. Het aantal studenten bedroeg in 1868 al 68, nog niet eens zo’n klein aantal op een totaalaantal van 334 theologiestudenten in heel Nederland. Het aantal uitvallers was echter ook groot: van degenen die zich bij de school lieten inschrijven, bereikte ongeveer 60 procent de eindstreep van de studie! Van de 381 ingeschrevenen tussen 1854 en 1879 haalden slechts 209 het eindexamen en de pastorie.
De later genoemde Theologische Hogeschool heeft in zijn geschiedenis een tweetal ingrijpende aderlatingen meegemaakt. Dat was allereerst in 1902, toen H. Bavinck en P. Biesterveld Kampen voor de rivaliserende Vrije Universiteit verruilden en 27 studenten meenamen. Er bleven slechts twee docenten achter met 28 studenten. Een dieptepunt werd daarop bereikt in 1905, toen het aantal studenten nog maar 17 bedroeg. Later krabbelde het aantal weer omhoog: 31 in 1912, en in 1923 kwam het weer boven de 100 uit, in 1928 zelfs met een piek van 172.
In 1944 volgde een tweede aderlating door de schorsing van K. Schilder en S. Greijdanus vanwege de Vrijmaking. Van de 50 ouderejaarsstudenten kozen niet minder dan 41 voor de Theologische Hogeschool van Schilder en Greijdanus, zodat de School der Afscheiding in tweeën uiteenviel. Volgend jaar verschijnt een studie van 150 jaar Theologische Universiteit vanuit vrijgemaakt perspectief.
Schriftgezag
De studie van De Graaf en Van Klinken laat duidelijk zien de toenemende spanning bij een opleiding die enerzijds gereformeerd wilde zijn en anderzijds kritisch wilde reageren op nieuwe theologische ontwikkelingen. De spanning deed zich vooral gelden op het punt van het Schriftgezag. Voor docent Lucas Lindeboom (1845-1933) was het óf óf: de Bijbel als zelfmededeling van God óf een collectie van menselijke geschriften uit lang vervlogen eeuwen. Docent Herman Bavinck hield vast aan het absolute gezag van de Schrift, maar gaf het christelijk geloof en de wetenschap meer ruimte ten opzichte van elkaar.
In 1926 werd de gereformeerde predikant dr. J. G. Geelkerken geschorst omdat hij vragen stelde bij Genesis als een letterlijke beschrijving van een historische werkelijkheid. De synodale beslissingen werden in Kampen gedekt. De spanning groeide echter tussen de Bijbelwetenschappen en de uitkomst van de exacte wetenschappen.
Na 1945 volgde „een nieuwe oriëntatie op een oud geloof.” Vrijetijdsbesteding zag er anders uit: bijna de helft van de studenten ging naar de bioscoop, de indruk van De Graaf is dat de kerkgang er ’s middags vaker bij schoot en dat de vrijetijdsbesteding seculariseerde. Er was grote belangstelling voor eigentijdse ontwikkelingen in theologie, ethiek en evangelisatie.
Het laatste gedeelte is triest om te lezen. Een reeks moderne theologen zette de toon voor een ingrijpende heroriëntatie van de theologie. Dat uitte zich in het synodaal-gereformeerde rapport over Schriftgezag ”God met ons”, opgesteld mede vanuit Kampen (de hoogleraren G. P. Hartvelt, H. Ridderbos en destijds wetenschappelijk hoofdmedewerker C. J. den Heyer). Orthodoxe theologen als dr. L. Praamsma werden gepasseerd voor een hoogleraarsbenoeming. De evangelicaal georiënteerde (uit Australië afkomstig) K. Runia nam steeds meer een eenzame positie in Kampen in.
Verontrusting ontstond vanuit de plaatselijke gemeenten, die de studenten moesten uitnodigen voor een preekbeurt. De synode hield mensen als Kuitert, Wiersinga en Den Heyer de hand boven het hoofd. Men wilde koste wat het kost geen tucht meer. Het gevolg was een toenemende pluriformiteit en secularisering.
Stille revolutie
De stelling van Beatrice de Graaf is dat het proces van de stille revolutie al in de jaren vijftig begonnen is. De echte veranderingen deden zich pas na 1961 voor, toen een aantal hoogleraren van de vooroorlogse generatie was weggevallen. De hoogleraren Herman Ridderbos, Brillenburg Wurth en J. H. Bavinck hielden vast aan de oude gereformeerde leer, maar inspireerden de studenten onbewust wel om verder te gaan in de vernieuwing dan zij hadden gedurfd. Tussen 1961 en 1963 was er sprake van een crisisstemming vanwege het afnemend aantal studenten. In 1962 hadden zich slechts zeven studenten aangemeld. Het predikantschap was uit de gratie.
De Graaf typeert de periode van 1963 tot 1980 als ”de stille revolutie voltrokken”. Moderne theologie, oecumene, politieke kwesties als dekolonisatie en de atoombom, de democratiseringsgolf en de theologische verschuivingen binnen de Gereformeerde Kerken -de achterban van Kampen- lieten hun onuitwisbare sporen na. De verruiming van de toelatingseisen en de subsidiëring leidden tot een ongekende groei van de opleiding. In het jubileumjaar 1979 behoorde Kampen met 517 studenten tot de drie grootste theologische faculteiten in Nederland.
De jaren tachtig kenmerkten zich door maatschappelijk engagement, pleidooi voor inspraak en linkse denkbeelden (theologiestudent Kees Bakker stond zelfs op de lijst van de Communistische Partij). De kleine orthodox-evangelische groep was hiertegen niet opgewassen. Protesten vanuit de achterban hielpen niet, want de theologen in Kampen kregen immers rugdekking door de synode. De kerkelijke bestuurslichamen hadden ingestemd met wat De Graaf noemt ”de uittocht uit het huis der vaderen”.
De Kamper dogmaticus J. T. Bakker (van 1967 tot 1988 hoogleraar) liet zijn bezorgdheid horen over de toenemende desintegratie van kerk en theologie. „Ik weet echt bijna geen ketterij meer te bedenken, die je nu nog zou moeten uithalen om voor de synode geciteerd te worden. Men zou vermoedelijk zeggen: Dat is interessant. Wilt u dat eens nader uitwerken?”
Levendig boek
Het boek leest vlot, is in een heldere stijl geschreven en goed gedocumenteerd. Het is ook objectief geschreven, zonder een waardeoordeel te geven over allerlei nieuwe theologische ontwikkelingen die zich in de twintigste eeuw voordeden. Wat heeft 150 jaar theologie in Kampen opgeleverd? De Graaf schrijft in haar slotwoord: „Professionalisering en wetenschappelijke vrijheid zijn niet genoeg om de relevantie en de aantrekkingskracht van de universiteit te waarborgen. Betrokkenheid op de kerk en continuïteit van de geloofsleer zijn eveneens onmisbaar.”
Zij geeft hiermee de kern én de levensvatbaarheid van de opleiding treffend weer. Ook de hoogleraren zelf kwamen tot de conclusie dat een eenvormige identiteit in kerk en theologie onmisbaar was. Het conflict rond Den Heyer liet volgens De Graaf zien dat het klassieke dogma van de verzoening voor veel kerkleden onopgeefbaar was. Maar evenzeer moet gezegd worden dat veel hoogleraren, studenten en ook de synode zich hebben laten meevoeren met de theologische mode van de tijd.
Lezing van het boek onderstreept de altijddurende spanning tussen enerzijds het orthodox-gereformeerde erfgoed te bewaren en anderzijds kritisch en open te blijven reageren op nieuwe ontwikkelingen. Het pand bewaren én alle dingen beproeven blijft een lastige maar wel noodzakelijke uitdaging voor de theologie. In Kampen is dit ondernemen in sommige perioden behoorlijk mislukt.