De jeugd zoekt een voorbeeld
Drs. Henk Dijkgraaf heeft recent op deze pagina (21 mei) een pleidooi gevoerd voor de herijking van vakkennis. Hij citeert ’groten’ om aan te tonen dat kennis verwondering zal oproepen tijdens de les. Drs. G. van Ginkel
vraagt zich af of Dijkgraaf de huidige onderwijsvernieuwing niet wat eenzijdig weergeeft en roept op tot realiteitszin. De docent zal zich moeten richten op het niveau van de groep, meent hij. Een trotse vader tijdens een ouderavond: „Ja u heeft een prachtig vak! Ik zal mijn oude geschiedenislessen nooit vergeten. 1600: slag bij Nieuwpoort.” De docent glundert wat mee en stelt dan voorzichtig een vraag. „Wie heeft er eigenlijk gewonnen? En waar ligt Nieuwpoort?” Aan de andere kant van de tafel wordt het stil.
Drs. Dijkgraaf spreekt in zijn werkelijk prachtige pleidooi voor meer vakkennis over verwondering door grote verhalen. Maar welke kennis bedoelt hij? Welke kennis hoort in het reformatorisch studiehuis centraal te staan? Geeft hij de huidige onderwijsvernieuwing niet wat eenzijdig weer?
Realiteitszin
De huidige onderwijsvernieuwing roept binnen onderwijsland reacties op. De reductie van contactmomenten -de lessen- zorgt voor een gebrek aan diepte en niveau. Docenten kunnen hun ’verhaal’ minder kwijt, en leerlingen kunnen meer dan dat zij kennen.
Dijkgraaf heft een ode aan op kennis. Hij spreekt over literaire, klassieke en cognitieve kennis. Maar staat binnen zijn visie de docent niet te veel centraal? Is de hoogopgeleide docent niet te veel gericht op zichzelf? Natuurlijk droomt iedere docent van een naar kennis hunkerende groep pubers die roept om het volgende verhaal. En natuurlijk mag de calculerende, pragmatische leerling niet de norm worden voor de keuze van onze vakinhoud. Maar de schrijnende werkelijkheid dwingt ons tot realiteitszin, de docent zal zich moeten richten op het niveau en op de ontwikkelingsfase van zijn doelgroep.
Hoe zullen vmbo-leerlingen reageren op abstracte, hoog idealistische verhalen? Naast cognitieve ontwikkeling is er met name bij deze groep een begaafdheid met de handen. Het doel van onderwijs is immers dat de opgedane kennis toegepast kan worden in de samenleving.
Eigen visie
Om een verantwoord alternatief te bieden, moeten scholen beschikken over een eigen visie op vorming, werkmethoden, kindbeelden en attitudes, er moet een reformatorische schoolconcept zijn. Zo’n eigen visie vraagt om keuzes. Bijvoorbeeld het aantal lessen zo hoog mogelijk houden, of identiteitsgebonden vakken extra tijd geven.
Voor elke reformatorische school is de pedagogisch-vormende taak het belangrijkst. Het pleidooi van Dijkgraaf voor het herijken van het meest essentiële doel van onderwijs is volledig op zijn plaats. Vorming, socialisatie, gebeurt binnen gezin, kerk, school en maatschappij. Het doopformulier spreekt over opvoeden en over doen opvoeden. Onderwijsdoelen moeten worden afgeleid vanuit deze doelstelling, om leerlingen voor te bereiden op een plaats in de maatschappij. Leer, zorg en gezag zijn de centrale begrippen.
Het onderwijs heeft tot doel jeugd te vormen, hen toe te rusten met kennis, vaardigheden en attitudes, zodat ze een plaats als burger in de maatschappij kunnen innemen tot Gods eer. Kennisoverdracht is niet primair gericht op de maatschappelijke eisen, maar is allereerst genormeerd aan Gods Woord.
Naast de maatschappelijke functie -voorbereiding op de landelijke examens- moet de culturele functie nadrukkelijk gestalte krijgen. De lesinhoud mag men immers nog steeds inkleuren vanuit de eigen levensbeschouwing. Om zo leerlingen weerbaar te maken binnen een vrijwel seculiere cultuur.
Binnen de cultuurvakken wordt specifiek de nadruk gelegd op bezinning, begeleide confrontatie en wapening. Algemene vaardigheden als discussie- en presentatietechniek zullen leerlingen in staat stellen standpunten, met argumenten, te verwoorden. Deze vormende vakken (godsdienst, maatschappijleer, geschiedenis, ckv en anw) zullen ruimte en kwaliteit moeten ontwikkelen om bovenstaande doelen te verwezenlijken. Door deze wijze van denken en werken wordt kennis minder gezien als encyclopedische kennis -als doel op zichzelf-, maar meer als oriëntatiekader dat door vaardigheden in werking wordt gesteld.
Identificatie
Scholen moeten een bijbelgetrouwe visie toepassen in de gezagsrelaties. Leerlingen behoren gehoorzaamheid te tonen ten opzichte van hun opvoeders. De gezagdrager, de docent, heeft de opdracht de gezagsrelatie in stand te houden. Hij of zij staat onder het gezag van Gods Woord, er is sprake van gedelegeerd gezag. Met liefde en tucht wordt het gezag gehandhaafd. Een goede gezagsrelatie is noodzakelijk om te komen tot kennisoverdracht en vorming. Zeker binnen het huidige onderwijssysteem staat of valt deze vorming met de persoon van de docent.
In onze ’turbotijd’ schijnt er steeds minder ruimte voor de docent als identificatiefiguur te zijn. Nieuwe indrukken vanuit reclame, media, jeugdcultuur, sport en tv-wereld bieden nieuwe voorbeeldfuncties. Juist in deze veranderende wereld wordt de persoon van de docent steeds belangrijker! Juist pubers, op zoek naar een eigen identiteit, hebben grote behoefte zich te spiegelen aan mensen waar ze respect voor kunnen opbrengen.
De docent blijft fungeren als een identificatiefiguur, een persoonlijkheid die in woord en daad achting, respect en navolging oproept. Deze eis is verwoord in 2 Tim. 3:17. Het is van groot belang dat er capabele vakdocenten zijn binnen de reformatorische scholen, met zowel gedegen vakkennis als orde en rust in de klas. De opmerking van Dijkgraaf is dan ook terecht: een docent moet over ’passie’ beschikken. Passie om een klas te prikkelen tot nieuwe kennis en ervaring. Dan vergeet zowel de groep als de docent dat er wordt lesgegeven.
Vreemdelingschap
Dijkgraaf citeert Pieper, die filosofeert over de ware wijsheid van de luisterende mens, die in harmonie leeft met zichzelf, de wereld en haar betekenis. Binnen deze abstracte formulering wordt te weinig distantie ervaren vanuit het christelijke standpunt van vreemdelingschap. Een bijbelse visie op rentmeesterschap zal wereldbevestiging niet als hoogste levensdoel nastreven. De grote opdracht voor de onderwijzer blijft het vertalen van de reformatorische beginselen, het doorgeven ervan aan de leerlingen. School en directie dienen visie, tijd en geld te hebben om de jeugd te laten wortelen in het gereformeerde erfgoed. Kennis en vorming zullen dan verwonderend werken bij de leerlingen. Het docentschap krijgt een diepe dimensie, de docent kracht om door te gaan. En de leerlingen krijgen, onder de zegen des Heeren, kennis en vaardigheden om te staan in de samenleving van morgen.
De auteur is docent geschiedenis en lid van de commissie Tweede Fase van de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap te Apeldoorn.