Overbodige partij
Het gaat bar slecht met D66. Verloren de democraten sinds 1994 bij elke kamerverkiezing bosjes zetels, inmiddels hebben zij een niveau bereikt waarop dieper zakken nauwelijks nog mogelijk is.
In de peilingen schommelend rond drie zetels mogen zij zichzelf terdege afvragen of zij over enige jaren nog bestaansrecht hebben. Als zij in 2007 werkelijk op enkele zetels blijven steken, zou dat wel eens het definitieve einde van hun eens zo grote invloed kunnen zijn.In die situatie treedt een merkwaardig mechanisme op, in de psychologie wel aangeduid als: de waarheid overdekken door het tegendeel. Op het partijcongres van D66, afgelopen zaterdag, spatte het optimisme van het podium.
Wát sombere verwachtingen? Partijvoorzitter Dales zag vooral vrolijke zonnestralen. D66 doet bij de gemeenteraadsverkiezingen in evenveel plaatsen mee als vier jaar geleden. En de partij verliest nauwelijks of geen leden. Als dat geen reden tot hoop is, weet Dales het niet meer.
Het is de sfeer van het strijkje op de Titanic. Ogen dicht en jezelf moed in blijven pompen.
Die sfeer werd nog verder gevoed door de uitbundige lof die minister Pechtold van Bestuurlijke Vernieuwing van alle kanten kreeg toegezwaaid. Nee, die Pechtold, dat is nog eens een kerel. Die durft tenminste te zeggen wat hij denkt en de coalitiepartners herhaaldelijk tegen de haren in te strijken. Ga zo door, Alexander, en trek D66 uit het dal.
Dat Pechtold een portefeuille beheert die zonder enig perspectief is, vergaten de partijgangers gemakshalve. Niet voor niets is hij al vaak spottend ”minister van Onderzoek” genoemd, omdat zijn taak voornamelijk bestaat uit het onderzoeken van talloze mogelijkheden tot bestuurlijke vernieuwing, zonder dat CDA en VVD zich aan het uitvoeren van een van die mogelijkheden werkelijk hebben gebonden.
Dat premier Balkenende vrijdag aangaf dat het kabinet zich niet zal verzetten tegen de introductie van het correctief wetgevingsreferendum, kan ook al niet als een grote overwinning voor D66 worden beschouwd. Het CDA weet maar al te goed dat er nog zo veel praktische hobbels genomen moeten worden, dat de feitelijke invoering van zo’n volksraadpleging nog hoogst onzeker is.
Daarom zouden de democraten, die altijd zo prat gaan op hun realisme en redelijk denkvermogen, eens eerlijk onder ogen moeten zien of zij na deze kabinetsperiode nog wel door moeten gaan met hun beweging. Behalve de genoemde belabberde electorale positie, zijn er nog minstens twee inhoudelijke redenen voor zo’n existentiële bezinning.
De eerste is dat de grote idealen die de partij veertig jaar geleden koesterde, geen stap dichterbij zijn gekomen. Het Nederlandse politieke bestel heeft zichzelf niet „opgeblazen”, zoals Van Mierlo voorzag en wenste. En van staatsrechtelijke vernieuwingen is nauwelijks iets terechtgekomen.
De tweede is dat de insteek van D66 halverwege de jaren zestig nog een originele genoemd kon worden. Niet redeneren vanuit gestolde ideologieën, zoals de sociaaldemocratische of de liberale, maar pragmatisch en fris tegen alle maatschappelijke vraagstukken aankijken en zo mogelijk een synthese bewerken tussen de grote politieke hoofdstromingen.
Vier decennia later is er van het unieke van die benadering niets meer over. De grote partijen zijn veel pragmatischer geworden. En nieuwe stromingen, zoals de LPF en de partij van Peter R. de Vries, hebben programma’s die zo veel weg hebben van een samenraapsel van ideeën, dat zij D66 royaal de loef af steken.
Het redelijk alternatief uit de jaren zestig is anno 2005 geheel overbodig geworden.