Spanning tussen persoonlijke ervaring en geschiedschrijving
Titel: ”Persoonlijk verleden. Over geschiedenis, individu en identiteit”
Auteur: Paul Klep, Carla Hoetink, Thijs Emons (red.)
Uitgeverij: Aksant, Amsterdam, 2005
ISBN 90 5260 181 X
Pagina’s: 110
Prijs: € 12,-.
Je kunt samen naar hetzelfde kijken of hetzelfde beluisteren en er toch een geheel andere betekenis aan geven. Mij overkwam dat met het debat tussen de lijsttrekkers van de politieke partijen in Duitsland in september. Het optreden van Angela Merkel en Edmund Stoiber beleefde ik als zeer sterk en overtuigend, terwijl Helmut Schröder zich in mijn ogen als manipulator en vrouwenverachter ontpopte. Wie schetst mijn verbazing toen een om commentaar op het debat gevraagde wetenschapper op Radio 1 met Edmund Stoiber de vloer aanveegde. Had die man echt naar hetzelfde gekeken? Dat moest wel een PvdA’er zijn, die een hekel had aan christen-democraten. Ieder mens beleeft de gebeurtenissen uit het heden op eigen wijze. Die beleving is voorgevormd door opvoeding, de lessen op school, door sociale afkomst en individuele psychische aanleg en zij neemt gestalte aan in de ervaringen van alledag. Hetzelfde geldt voor het verleden. Op de lagere school was W. G. van de Hulst met bijvoorbeeld de roman ”Willem Wijchertsz.” de leidsman bij de beeldvorming van de Tachtigjarige Oorlog. Later moest ik op grond van meer informatie, onder andere door het bezoek aan de Utrechtse Dom met de zichtbare tekenen van de vreselijke beeldenstorm, mijn beeld van de louter edele Nederlandse opstandelingen herzien.
In welke mate en op welke manier het verleden present is in het leven van nu hangt van vele factoren af. In ”Persoonlijk verleden” staat de vraag naar de legitimatie van het persoonlijke verleden binnen de geschiedbeoefening in het middelpunt. Moet de grote geschiedschrijving van de ingrijpende gebeurtenissen, de bovenindividuele tendensen, de dramatische inkepingen in het historisch verloop zich met datgene bezighouden wat aan de basis gebeurt?
In zijn verhelderende bijdrage tot dit boek toont de Utrechtse historicus H. W. von der Dunk aan dat geschiedschrijving van meet af aan haar bronnen in individuele getuigenissen vond. Tegelijkertijd laat Von der Dunk zien dat de zoektocht naar waarheid altijd deel zal uitmaken van de professionele geschiedschrijving. Bovendien vindt er een wisselwerking tussen het een en het ander plaats, wanneer een getuige van historische gebeurtenissen later, door vergroting van zijn kennis, zijn aanvankelijke gedachte over bepaalde gebeurtenissen moet herzien. Von der Dunk licht dit toe met behulp van zijn aanvankelijke beeld van Hitler als een hysterische maniak, terwijl hij later inzag dat Hitler qua intelligentie niet onderdeed voor Winston Churchill.
De bijdrage van Von der Dunk bevat een mooie bezinning op de problematiek van deze bundel en van onze samenleving nu waarin velen op hun persoonlijke manier -door aan hun persoon gebonden herinneringen, door genealogisch onderzoek en door het aanleggen van verzamelingen- aan het schrijven van geschiedenis doen. Omdat dit zo’n verhelderend stuk is dat uiteindelijk voor een compromis tussen de persoonlijke en de bovenindividuele geschiedschrijving pleit, had de bundel hiermee moeten beginnen. Dan zouden de andere bijdragen meer tot hun recht gekomen zijn.
Psychologische kant
Een van die andere bijdragen is het aardige stuk van Judith Koelemeijer over de totstandkoming van haar familieroman ”Het zwijgen van Maria Zachea”. Koelemeijer laat in haar roman zien welke invloed de grote geschiedenis had op de kleine geschiedenis van haar ooms en tantes. Zij poetst de grote geschiedenis niet weg. Eugène Coppes doet dat evenmin in de familiegeschiedenis van zijn schoonmoeder. Terecht stelt Coppes dat vakhistorici en familiehistorici elkaar aanvullen. Laatstgenoemden brengen de kleinste eenheid van de maatschappij, namelijk het individu en zijn gezin, in kaart. De vakhistorici kijken naar grotere gemeenschappen, maar kunnen uiteraard een nuttig gebruik maken van het werk der familiehistorici. Wederzijdse aanvulling, complementariteit, is volgens Coppes het devies. Dat laat bij mij wel de vraag opkomen wie gaat winnen in een conflictsituatie tussen beiden.
De psychologische kant van de omgang met het verleden belichten Cor van Halen, Martine van Empel en Gerben Westerhof in deze bundel. Uit hun bijdragen blijkt dat het specifieke verleden en de aard van de levensloop van de afzonderlijke mens niet alleen bepalend zijn voor het individu, maar dat het levensverhaal (dat ieder van ons elke dag opnieuw schrijft) voortdurend aan veranderingen onderhevig is.
In een polemische benadering van de positie en de mogelijke toekomstige taak van de geschiedwetenschap stelt Paul Klep in zijn bijdrage tot dit boek dat de wetenschap van de historie voornamelijk in zichzelf geïnteresseerd is en nauwelijks of niet in de effecten van de historische studies op de gemiddelde mens. Klep spreekt over deze historische studies gechargeerd als „gestileerde historische fantasie.” Hij gaat ervan uit dat de geschiedenis in welke vorm ook en op welk niveau van bewustzijn ook ons als mensen in ons doen en laten bepaalt. Dat effect wil hij nader onderzoeken en daartoe pleit Klep voor een type geschiedschrijving dat hij „toegepaste geschiedwetenschap” noemt.
Samenwerking
Klep heeft zijn plan voor deze nieuwe loot van de geschiedwetenschap aan de Nijmeegse Letterenfaculteit voorgelegd. Afgezien van de ongelukkige naam (die suggereert dat je daar als historisch publicist wordt opgeleid) vind ik het pleidooi niet overtuigend. Beantwoordt Kleps karikatuur aan de realiteit van dit moment? Echte geschiedwetenschap zal op dit moment toch niet onder het niveau van negentiende-eeuwse denkers als Wilhelm Dilthey werkzaam zijn? Er zal toch binnen het vak geschiedenis wel volop aandacht zijn voor enerzijds de hermeneutiek (het denken over het begrijpen) en anderzijds voor de receptiegeschiedenis (de bezinning op de effecten van ideeën en publicaties)?
Eerder zou ik voor meer samenwerking van geschiedenis met cultuurwetenschap en literatuurwetenschap zijn. Sociologie en psychologie kunnen in mijn visie als hulpwetenschappen altijd later bij het denkproces worden betrokken. Mijn pleidooi voor een nauwere samenwerking tussen vakken binnen de letterenfaculteit krijgt steun van Kees Ribbens, die behalve de inleiding ook een verkennende bibliografie aan dit boek heeft bijgedragen. Hier duiken vertrouwde titels op die laten zien dat er in gescheiden kamers over dezelfde zaken wordt gepiekerd.