Anders denken
Ieder jaar proberen een half miljoen Afrikaners Europa te bereiken. Ze trekken maandenlang door de woestijn van de Sahellanden naar landen als Libië en Algerije en wagen van daaruit de sprong naar het continent van melk en honing.
Met vaak afgeladen bootjes proberen ze het vasteland van Spanje of Italië te bereiken. Regelmatig vergaan die op volle zee met man en muis. Nog regelmatiger worden ze door de kustwacht onderschept, maar dan zijn ze tenminste waar ze wezen willen.Velen verblijven voordat ze de oversteek wagen maanden of zelfs jaren illegaal in Libië of Algerije. Met allerlei baantjes proberen ze genoeg geld te verdienen om de mensensmokkelaars die de vluchten coördineren te betalen. De grenswachten van Libië en Algerije proberen de stroom immigranten aan de grenzen van hun landen met man en macht tegen te houden, maar ze glippen er met bosjes langs. Vanuit steden als Agadez in Niger rijden mensensmokkelaars dagelijks met pick-ups en busjes vol illegalen door de woestijn richting de landen.
Journalist Gerbert van der Aa beschrijft in zijn recent verschenen boek ”Nigeriaanse toestanden” prachtig hoe grote groepen illegale immigranten op het busstation aan de rand van Agadez zitten te wachten op vervoer. Er is zelfs een speciale hoek voor reizigers die illegaal de Algerijnse of Libische grenzen over willen. De Nigerese overheid maakt er absoluut geen punt van. Voor haar zijn de illegalen die door het land trekken een welkome bron van inkomsten. Ook zij moeten immers eten en slapen.
De vele Afrikanen die recent de Spaanse enclaves Melilla en Ceuta in Marokko probeerden te bereiken maken dus deel uit van een veel groter geheel. Alleen de massaliteit waarmee ze hun doel probeerden te bereiken was nieuw en bracht de problematiek verscherpt onder de aandacht.
De Spaanse overheid begon in allerijl de hekken te verhogen en diepe greppels te graven. Nutteloos, oordeelde Bernard Kouchner, oprichter van Artsen zonder Grenzen en oud-minister van Frankrijk, vorige week in de Franse krant Le Monde. Het verhindert deze Afrikanen heus niet om hardnekkig te blijven zoeken naar wegen om -in Europa- geld te verdienen voor hun familie. Dat zijn ze al jaren zo gewend.
In Le Monde deed Kouchner drie bijna utopische voorstellen om het probleem bij de wortel aan te pakken. De oplossing is gemakkelijk te stellen: zorg dat er voor de Afrikanen geen redenen meer zijn op te emigreren. Die oplossing verwerkelijken is natuurlijk oneindig veel moeilijker en heeft al heel wat hoofdbrekens gekost. Dat weet Kouchner natuurlijk als geen ander wanneer hij zijn drie revolutionaire ideeën opwerpt.
We moeten allereerst toe naar een andere werkverdeling, stelt hij. Wanneer banen hier in het Westen een tijdlang onopgevuld blijven, moeten we ze op andere plaatsen aanbieden, dus desnoods in een ander land. Tussenpersonen kunnen bemiddelen tussen de banenmarkten in ontwikkelingslanden en hier.
Ten tweede zouden alle Franse -en waarom niet alle Europese- jongeren een soort verplichte sociale dienstplicht moeten vervullen in arme landen en meewerken aan een project dat ze zelf uitkiezen. Daarvoor zouden - ten derde- ook de vutters en prepensioeners uitgenodigd kunnen worden. Die voelen zich soms nutteloos en kunnen hun ervaring en kennis uitstekend samen met jongeren nuttig maken in ontwikkelingslanden. Beide partijen hebben hier voordeel bij, zo betoogt hij.
Je bent sterk geneigd zijn voorstel direct van tafel te vegen omdat het beslist geen haalbare kaart is. Een land als Frankrijk heeft zijn eigen werkvoorziening niet eens op orde. Het aantrekkelijke ervan is echter dat hij uitdaagt tot een totaal andere manier van denken. Niet in tegenstellingen en angstscenario’s, maar in mogelijkheden om de posities van beide continenten te versterken. Geglobaliseerd zijn en denken houden nog lang geen gelijke tred.