Opinie

Calvijn zegt andere dingen

Prof. dr. A. van de Beek is voor een niet-letterlijke en theologische lezing van Genesis 1-3. Hij baseert zich daarbij op Calvijn en Augustinus. Calvijn zegt echter andere dingen, stelt dr. W. van Vlastuin.

26 October 2005 09:11Gewijzigd op 14 November 2020 03:06
„Het paradijs en de zondeval zijn voor Calvijn historische feiten. Hij verzet zich tegen de gedachte dat het in Genesis 1 3 om beeldspraak zou gaan.” Foto ANP
„Het paradijs en de zondeval zijn voor Calvijn historische feiten. Hij verzet zich tegen de gedachte dat het in Genesis 1 3 om beeldspraak zou gaan.” Foto ANP

Onze visie op de schepping is fundamenteel. De scheppingsvisie raakt onze visie op scheppingsordeningen, zoals het huwelijk. Indirect raakt dit ook kerk en staat. Bovendien heeft ons verstaan van de eerste Adam alles te maken met ons verstaan van de laatste Adam.Volgens het RD van maandag 17 oktober bepleit prof. dr. A. van de Beek een niet-letterlijke en theologische lezing van Genesis 1-3. Het denken vanuit de staat der rechtheid zou een verlichtingsproduct zijn. De paradijselijke sfeer voor de zondeval zou niet terug te vinden zijn in Genesis 1 en 2. Bij Calvijn zouden deze gedachten over de schepping niet te vinden zijn.

Deze beweringen zetten ons aan het denken. Het is goed denkbaar dat we door de Verlichting zijn beïnvloed. Het is niet onmogelijk dat we hebben geromantiseerd over het paradijs. Als we geloven in de verduistering van ons verstand, is het een wonder als we geen leugen geloven.

Daarom zette ik mij tot een klein onderzoekje van Calvijns scheppingsvisie. Dit leek mij het gemakkelijkste begin. Een aantal opmerkingen.

Voor en na de zondeval
In de eerste plaats bleek mij dat Calvijn een grote tegenstelling maakt tussen het leven voor de zondeval en het leven na de zondeval. Oorspronkelijk hadden wij een oprechte natuur, maar door de zondeval heeft er een vreselijke ruïnering plaatsgevonden (Institutie 1.15.1). We hebben heerlijke gaven verloren (Institutie 2.1.3; 2.2.1; 2.2.16; 2.5.19; vgl. commentaar op Rom. 5:12). Er is straf en vloek op ons gekomen (Institutie 2.1.6 en 8). We missen na de zondeval geestelijke kennis (Institutie 2.2.15). We zijn zo corrupt dat we gewillig zondigen (Institutie 2.3.5). Calvijn bepleit dan ook dat we in ons spreken over de mens een duidelijk onderscheid maken tussen de mens als schepsel en de mens als zondaar (Institutie 1.6.1).

Het paradijs en de zondeval zijn voor Calvijn historische feiten. Hij spreekt concreet over de geschiedenis van de val (Institutie 2.1.4). Hij verzet zich tegen de gedachte dat het in Genesis 1-3 om beeldspraak zou gaan (commentaar op Gen. 2:8; Gen. 3:14). Omdat er in het paradijs geen kinderen zijn geboren, gaat hij ervan uit dat Adam slechts kort in het paradijs heeft gewoond (commentaar op Gen. 3:6).

Het paradijs is voor Calvijn heel concreet. De hele aarde was buitengewoon vruchtbaar en schoon, maar het paradijs overtrof alles (commentaar op Gen. 2:8-9). Het is geloofwaardig dat de vrouw in het paradijs zonder smart kinderen gekregen zou hebben (commentaar op Gen. 3:16).

Door de zondeval is de perfecte orde in de natuur verward (Institutie 3.25.2; commentaar op Gen. 3:19 en Rom. 8:20). De vruchtbaarheid is na de zondeval ontaard in de doornen en de distelen (commentaar op Gen. 3:18). Vorst, hagel en brand zijn gevolgen van de zonde (commentaar op Gen. 3:19; vgl. Jes. 51:13).

Besloten
Omdat de dieren om de mens geschapen en aan de mens onderworpen zijn, delen zij in het verderf van de mens (commentaar op Gen. 3:17). De slang was vóór de val mak (commentaar op Gen. 3:1-3 en 14). De vlo, de meikever en andere insecten zijn door de zonde ontaard (commentaar op Gen. 2:2). In zijn commentaar op Jes. 11:6-7 laat Calvijn weten dat er in het paradijs geen wreedheid in de dierenwereld was. Hij gebruikt in dit verband de uitdrukking ”staat der rechtheid”. Ook in zijn verklaring van Jes. 65:25 laat hij een dergelijk geluid horen. In de herstelde schepping zal de leeuw stro eten, zoals het in het begin ook was. Als Calvijn bij beide teksten de geestelijke betekenis van deze teksten onderstreept, doet dat niets af aan de beschrijving van de oorspronkelijke scheppingsorde.

Waar komt het kwaad vandaan? De zonde van de mens gaat tegen de orde van God in. In die zin is het tegen Gods wil. Maar het gaat niet buiten Gods wil en Zijn eeuwige raad om. God heeft de val niet alleen voorzien, maar ook besloten (commentaar op Gen. 3:7; Institutie 3.23.7).

Was Adam een zondaar vóór de val? Voor de zondeval waren we zonder schuld (commentaar op Gen. 3:1-3). We waren zonder corruptie (Institutie 4.14.12; vgl. 3.3.9). Het eten van de verboden boom was de eerste zonde (Institutie 2.1.4). Na de eerste zonde hebben we geen vrije wil tot het goede meer (Institutie 2.2.1).

Was er vóór de zondeval sprake van onsterfelijkheid? Calvijns antwoord daarop is tweevoudig. Enerzijds geeft hij aan dat we door een oprecht leven tot de onsterfelijkheid zouden geraken (Institutie 2.2.1). Anderzijds geeft hij aan dat we de onsterfelijkheid hebben verloren (Institutie 2.6.1; 4.14.12). Dit is geen tegenstrijdigheid. Het leven dat we in het paradijs bezaten, was een veranderlijk leven (commentaar op Gen. 2:7). In die zin was er nog geen volmaaktheid. In de weg van de gehoorzaamheid zouden we het onveranderlijke leven ontvangen (commentaar op Gen. 2:16-17 en 3:19). Daarom moest Adam ook in het paradijs mediteren over de hemelse heerlijkheid (comm. Gen. 2:8).

Herstel
Ook in het paradijs was Adam afhankelijk van Gods Zoon (commentaar op Gen. 2:9). Gods Zoon was het Hoofd van engelen en mensen (Institutie 2.12.4). Dit heeft echter geen betrekking op de menswording. Was er geen zonde, dan was Christus niet gekomen. Christus is gekomen om gevallen zondaren op te richten (commentaar op Gen. 3:1-3; Institutie 2.7.1). Calvijn verzet zich uitdrukkelijk tegen Osiander, die leerde dat Christus op aarde zou zijn gekomen als Adam niet was gevallen (Institutie 2.12.5-6). Christus herstelt overigens niet alleen de verloren mens, maar ook de gevallen wereld (Institutie 2.12.4; commentaar op Rom. 4:13 en 8:21).

In Christus krijgen we meer terug dan we in Adam hebben verloren (commentaar op Gen. 3:7). Het heil in Christus is onverliesbaar (Institutie 3.24.6; vgl. comm. Rom. 5:15). Onze natuur zal beter zijn dan in Adam (commentaar op 1 Kor. 15:45).

Op grond van het voorgaande lijkt mij de conclusie gewettigd dat Calvijn niet uitgaat van een continuïteit tussen schepping en verlossing.

De auteur is predikant van de Hersteld Hervormde Kerk in Katwijk aan Zee en docent dogmatiek aan het seminarium van de Herstelde Hervormde Kerk aan de Vrije Universiteit.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer