Een staalkaart van streektalen
Titel:
”Taal in stad en land”
Auteur: Nicoline van der Sijs (hoofdred.)
Uitgeverij: Sdu Uitgevers, Den Haag, 2002
ISBN 90 12 09509 3
Pagina’s: 13 delen, gemiddeld 120 blz. per deel; € 12,50 per deel; als set € 125,-. De Rijssense raad debatteert af en toe in het Riessens. Prof. dr. Anne van der Meiden preekt geregeld in de Twentse sproake. Voor de Zeeuwen is er een psalmberijming in het Zeeuws. Het Nederlands Bijbelgenootschap beijvert zich voor het maken van bijbelvertalingen in streektalen. En in Maastricht leren kinderen op school woordjes in de taal van hun stad. Dialecten lijken populairder dan ooit. Tegelijkertijd is er een tendens waar te nemen dat minder kinderen de streektaal leren spreken. Sdu Uitgevers in Den Haag brengt in kaart hoe het op dit moment is gesteld met de dialecten in het Nederlandse taalgebied.
Het gebeurde ergens in de Flevopolder. Den Haag had in zijn wijsheid besloten dat het nieuwgewonnen land bevolkt zou worden door een mix uit alle delen van Nederland. Friezen kwamen broederlijk naast Brabanders te wonen, rooms-katholieken naast protestanten. Spreidingspolitiek heette dat. De naoorlogse doorbraakpolitici wilden dat de poldergemeenschap een voorbeeld zou zijn van een nieuwe generatie toekomstgerichte, samenwerkende wederopbouwers.
Maar de verschillen lieten zich niet zomaar wegpoetsen. De meegebrachte dialecten konden gemakkelijk leiden tot een Babylonische spraakverwarring. In het allereerste begin gingen twee polderwerkers, een Hollander en een Drent, in een werkkeet schuilen voor een hevig onweer. Na enige tijd stak de Drent zijn hoofd naar buiten. „En?” vroeg de Hollander. „Het wordt minder”, antwoordde de Drent. Welgemoed stapte de Hollander naar buiten, maar keerde even later foeterend en zich als een poedel uitschuddend terug: het was juist harder gaan regen. Waarop de Drent droog knikte dat hij dat net had gezegd.
Deze anekdote illustreert prachtig hoe in ons kleine land een grote verscheidenheid aan taalvarianten bestaat. De reeks ”Taal in stad en land” brengt de huidige stand van zaken systematisch in kaart. Voorlopig bestaat de reeks uit dertien delen. Deskundigen beschrijven op een toegankelijke manier de taal -en de geschiedenis ervan- zoals die in verschillende regio’s of steden van ons land op dit moment wordt gesproken. In de boekhandel zijn nu deeltjes verkrijgbaar over onder meer het Gronings, het Stellingwerfs, het Haags, het Venloos, het Veluws, het West-Brabants en het Fries. Later komen boekjes over het Zeeuws, het Katwijks, het Drents, het Heerlens, het Overijssels, het Twents en het Achterhoeks en de in België gesproken dialecten op de markt.
Taak ouders
Taalkundige Nicoline van der Sijs voert de hoofdredactie van de serie, al spreekt ze tot haar spijt zelf geen dialect. Eerder schreef zij onder meer het ”Leenwoordenboek” en ”Honderd jaar stadstaal”. Haar belangstelling voor dialecten is vooral taalkundig van aard, vertelt ze op haar kantoor in Utrecht. „Het is niet mijn streven om streektalen in stand te houden, al zou ik het betreuren wanneer ze zouden verdwijnen.” Van één ding is ze overtuigd: „Een dialect kan alleen overleven wanneer ouders het aan hun kinderen leren en ze het echt de moeite waard vinden.”
De deeltjes zijn volgens een vast stramien ingedeeld. Ze beginnen met een algemene inleiding waarin het desbetreffende dialect in zijn historische en culturele context wordt geplaatst. Daarna volgt een beschrijving van de klanken en spelling, woorden, woorddelen en zinnen van dat dialect. Daarbij kijkt de auteur vooral op welke punten het dialect afwijkt van het Standaardnederlands. Verder bevatten de boekjes hoofdstukken over het ontstaan van het dialect en de houding ertegenover, lijsten met de opvallendste woorden en ten slotte een overzicht van de literatuur in en over het dialect.
De staalkaart overziend signaleert Van der Sijs een merkwaardige tegenstelling. „Sinds de jaren zeventig is er sprake van een ware dialectrenaissance, waarbij de streektaal fungeert als sociaal bindmiddel. Dialecten versterken immers het gemeenschapsgevoel. Wellicht heeft deze ontwikkeling ook iets te maken met de Europese eenwording. In zo’n groot verband vallen mensen graag terug op vertrouwde patronen. Popgroepen die in een dialect zingen, trekken veel belangstelling, er verschijnen publicaties in en over het dialect, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een groot publiek. De politiek heeft deze aandacht voor streektalen en dialecten overgenomen en stelt geld beschikbaar voor het behoud ervan. Toch blijkt uit de reeks ”Taal in stad en land” dat het daadwerkelijk gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt en dat alle dialecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal, het algemeen beschaafd Nederlands. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de toegenomen mobiliteit, het effect van het onderwijs en de invloed van de media.”
Geen bedreiging
Dat betekent dat dialecten gedoemd zijn een natuurlijke dood te sterven? Van der Sijs lacht geamuseerd. „Dat roepen mensen al minstens honderd jaar. In Friesland bestond al in de zeventiende eeuw een groep die zich sterk beijverde voor het Fries. Blijkbaar was dat toen ook al nodig. Veel zal afhangen van de manier waarop streektalen aan volgende generaties worden doorgegeven.” Ze tekent erbij aan: „Talen, ook dialecten, zijn voortdurend in ontwikkeling. Woorden verdwijnen, nieuwe woorden ontstaan, er is sprake van wederzijdse beïnvloeding. Dat is een normaal proces en hoeft op zichzelf geen bedreiging te betekenen voor het voortbestaan van dialecten.”
Een van de conclusies die de boekenreeks oplevert is dat het verschil met het Standaardnederlands over het algemeen groter wordt naarmate een dialect verder van de Randstad wordt gesproken. Van der Sijs: „Ook is het zo dat de stadsdialecten doorgaans minder verschillen van de standaardtaal dan de omringende plattelandsdialecten. De stadsdialecten van de Randstad verschillen dus het minst van de standaardtaal, en sommige stadsdialecten zijn zelfs vrijwel verdwenen. Zo verschillen het huidige Leids en het Nijmeegs vrijwel alleen in enkele speciale klanken of een bijzondere intonatie van het Standaardnederlands.”
Dialect op schrift
De toegenomen belangstelling voor het dialect levert volgens Van der Sijs nog een merkwaardig effect op. „Er is behoefte om de spelling en grammatica van streektalen op papier vast te leggen, zodat er eenheid in schrijfwijze ontstaat. Het kenmerkende van een dialect is echter juist dat het wordt gespróken. Elke Nederlander heeft leren lezen in het algemeen beschaafd Nederlands, ongeacht het dialect dat thuis werd gesproken. Misschien draagt notatie bij aan de conservering van dialecten. Maar er kan ook een verstarrende werking van uitgaan, die de normale taalontwikkeling tegenhoudt. En dat zou jammer zijn.”