Gids voor christenen
Titel:
”Morgen doe ik het beter. Gids voor gewone christenen”
Auteur: prof. dr. H. J. Selderhuis
Uitgeverij: De Vuurbaak, Barneveld, 2002
ISBN 90 5560 230 2
Pagina’s: 116
Prijs: € 9,20. De christelijke gereformeerde hoogleraar prof. dr. H. J. Selderhuis schreef een ”gids voor gewone christenen”, onder de titel ”Morgen doe ik het beter”. Dit eenvoudig geschreven boekje wil van een hoog pastoraal gehalte zijn. En als zodanig zou het ook in één woord geprezen kunnen worden.
Het gaat de auteur niet zozeer om de leer, als wel om het leven. Zeg maar de heiliging van het leven. Op dit punt denken veel christenen dat ze onder de maat blijven of te gewoon zijn. Zij kunnen dan doorgaans niet spreken van indrukwekkende geestelijke ervaringen. Althans, wanneer ze zich vergelijken met anderen die dit wél kunnen of zéggen te kunnen.
Selderhuis begint met een en ander op een heilzame wijze te relativeren. Hij onderbouwt zijn gedachten vanuit de Heilige Schrift, door te laten zien dat ook de bijbelheiligen zondige en gebrekkige mensen zijn geweest. Ook zij hadden hun eenzijdigheden en onhebbelijkheden.
Paulus zou in het oog van zijn tijdgenoten zelfs helemaal onder de maat zijn gebleven. Hij zag er niet uit en was niet om aan te horen. De apostel had geen indrukwekkende verschijning en al evenmin een indrukwekkend taalgebruik. Zijn rede was verachtelijk. Wij zouden zeggen: niet bepaald een charismatische verschijning!
Maar als Paulus dan wordt genoodzaakt zijn apostelschap te legitimeren, spreekt hij van zijn geestelijke ervaringen tot in de derde hemel. Hij doet dit echter liever niet. Liever roemt hij in zijn zwakheden. Want het gaat niet om hem, maar om God.
Dit lijkt me een heel sterk punt in het betoog van Selderhuis. Met het expliciet en uitvoerig vertellen van geestelijke ervaringen kan men ongewild een obstakel vormen en ook zelf worden voor anderen, die zich op deze ’getuigenissen’ blind staren. Beter zou het zijn hen te leren meekijken van onder het kruis.
Zowel bij evangelischen als bij reformatorischen constateert de schrijver in deze uitwassen een wildgroei, waardoor ’gewone christenen’ zich geblokkeerd gaan voelen. Zo gezien kan het lezen van deze pastorale handreiking een verademing zijn. En zal het ongetwijfeld ook tot zegen kunnen zijn.
De hoogleraar slaagt er in in een heel eenvoudige en aansprekende taal alle mogelijke voorbeelden van het alledaagse gewone geloofsleven aan de orde te stellen. Ik vind hem daarin werkelijk voorbeeldig.
Toch vraag ik me af of met het badwater van de overgeestelijkheid het kind van het waarachtig geestelijk leven soms niet dreigt te worden weggegooid. Er zijn inderdaad hoogten in het geestelijke leven waar het vlakke landschap van onze gereformeerde gezindte nauwelijks meer van weet. Wat dit betreft mogen we de rijke erfenis van het verleden beslist niet vergeten. We zouden de Schrift tekortdoen en daarmee onszelf. En ten diepste God!
Op de achtergrond van deze pastorale handreiking sluimert dan ook het gevaar ’gewone christenen’ in hun ’gewoonzijn’ te legitimeren, terwijl ze in werkelijkheid doodgewoon ’dood’ zouden kunnen zijn. Met andere woorden: het onderscheid tussen het algemene en zaligmakende werk van de Heilige Geest komt in deze benadering, naar mijn inzicht, te weinig naar voren. En daarom heeft deze benadering niet alleen zijn goede, maar ook zijn gevaarlijke kanten.
Ik vermoed dat de onbedoelde eenzijdigheid is ontstaan doordat de auteur de heiliging los van de rechtvaardiging behandelt. En dit kan nu eenmaal niet, evenmin als andersom. We mogen niet toegeven aan de evangelische tendens: ”Niet de leer, maar de Heer!”
Een en ander kan goed worden gemaakt als dit boekje op kringen onder goede leiding ter sprake zou komen. De heiligingsproblematiek, waar een ’gewoon christen’ terdege mee kan zitten, kan dan voortdurend worden behandeld in relatie met de rechtvaardigingsleer. En daarbij kunnen de vragen aan het slot van ieder hoofdstuk een goede dienst bewijzen.