Buitenland

„Geef ons tenten”, smeken wanhopige overlevenden

BALAKOT - Zware regenbuien teisteren de dakloze slachtoffers in Pakistan. Voor velen zit er niets anders op dan verkleumd het einde van de regens af te wachten. De hulporganisaties hebben geen extra tenten weg te geven.

Kjeld Duits
17 October 2005 11:09Gewijzigd op 14 November 2020 03:04
BALAKOT – Een Pakistaanse moeder zit met twee van haar kinderen in een opvangkamp in Balakot. Als bescherming tegen de regen hebben ze niet meer dan een doek. Foto Kjeld Duits
BALAKOT – Een Pakistaanse moeder zit met twee van haar kinderen in een opvangkamp in Balakot. Als bescherming tegen de regen hebben ze niet meer dan een doek. Foto Kjeld Duits

Zaterdagmorgen begint dreigend. De nog donkere ochtendlucht is plotseling fel verlicht. Enkele seconden later volgt een geweldige donderslag. Vluchtelingen in de kampen in Balakot kijken verschrikt omhoog. Ze hebben geen tenten en er staat geen huis meer overeind waar zij kunnen schuilen. Weer is de hemel verlicht, de donder volgt nu sneller.Dan begint het te regenen. Voor de onbeschermde vluchtelingen -moeders met kinderen, gewonden, bejaarden- is het een verschrikking. Ze kunnen geen kant op. De meesten laten de ijskoude regen gelaten over zich heen stromen. Een moeder zit met haar twee kleine kinderen op een grote rots. Zonder tent. Zonder regenkleding. Zonder zelfs een eenvoudige plastic vuilniszak. De ogen van de twee kinderen spreken boekdelen. Hun katoenen kleding is doornat. Regenwater druppelt uit hun kletsnatte haar over hun gezicht.

Sommige vluchtelingen boffen en hebben een paraplu weten te bemachtigen. In kleine groepjes van drie of vier schuilen zij her en der onder enige bescherming tegen de stromende regen.

De echte gelukkigen zitten in een tent, of onder een groot zeil van een van de hulporganisaties. De meesten zijn echter totaal blootgesteld aan de neerstromende regen en de nu bijtende koude. In hun ogen een wanhopige blik.

Een vrouw staat met geheven armen voor de ingang van een tent van het Poolse reddingsteam. Met tranen in haar ogen smeekt zij hen om hulp. „Mijn kinderen zitten buiten in de regen. Zij zullen doodgaan. Geeft u me alstublieft toch een tent.” Ze herhaalt haar woorden steeds weer, maar de Poolse reddingswerkers kunnen haar niet helpen. Zij hebben geen extra tenten om weg te geven. Gelaten sturen ze haar naar het kamp van het Pakistaanse leger, wetend dat daar ook geen tenten zijn.

De Polen hebben het zelf ook moeilijk. Een steeds sterkere wind blaast hun tenten vrijwel van de berghelling af. Het merendeel van het team rent rond om de onderflap van hun tent te verzwaren met stenen die overal verspreid liggen.

Als de regen even stopt, rent een klein meisje in een rood gewaad een tent uit naar een stapel kleren, enkele dagen eerder neergegooid door vrijwilligers. Verkleumd, met de handjes tot vuisten samengeknepen staart ze naar de kleding onder haar voeten. Ze zoekt verwoed naar iets warms. Een trui, of een jas misschien. Steeds weer graait ze naar een kledingstuk, steeds weer laat ze het gelaten uit haar handen vallen. Uiteindelijk geeft ze het op en rent weg.

Zelfs de Pakistaanse soldaten hebben het zwaar. De meesten van hen zijn totaal niet voorbereid op dit weer. Ze dragen enkel hun uniform, geen truien, geen regenjassen. De meesten improviseren door zich in een deken of een stuk plastic te wikkelen. Anderen schuilen onder zeildoek dat over hulpgoederen is gespannen. Maar veel van de hulpgoederen, zelfs matrassen, liggen open en bloot. Langzaam maar zeker worden ze doornat.

Een officier die anoniem wil blijven, zegt dat er onvoldoende materiaal is. „We zenden de tenten naar dorpen in de bergen waar ze het hardst nodig zijn. Daar gebruiken we muilezels voor, omdat de wegen niet meer begaanbaar zijn voor auto’s.” In Balakot komen geen tenten, legt hij uit. „We hebben ze gegeven, maar men verkocht ze aan mensen uit de dorpen.” Het is onmogelijk zijn woorden na te gaan. Maar de mensen die hier om tenten smeken, zien er niet bepaald uit alsof ze tenten doorverkocht hebben.

De soldaten doen duidelijk hun uiterste best. Dag en nacht werken zij keihard om de overlevenden te helpen. Maar ze hebben onvoldoende voorraden, onvoldoende personeel en de coördinatie is gebrekkig. Zelf hebben zij net zo veel te lijden onder het weer als de mensen die zij helpen. „Het rampgebied is gewoonweg te groot voor ons”, zegt de officier. „Er woonden tegen de 3 miljoen mensen in de regio die is getroffen door de aardbeving.” Hoogstwaarschijnlijk is het gros van hen nu dakloos.

Narah Nassar, een 42-jarige winkelier, staat gelaten te wachten naast een distributiepunt van het leger. De goederen liggen ook hier onbeschut. Er is geen tent te zien. Zijn winkel en zijn huis liggen plat. Zijn 6-jarige zoon is dood. Samen met zijn vrouw en acht kinderen schuilt hij onder een stuk beton van een ingestort gebouw. Maar het biedt hun maar weinig beschutting.

„We hebben wat voedsel van vrijwilligersorganisaties, maar wat we het hardst nodig hebben zijn tenten. Vrouwen en kinderen zitten in de stromende regen. Zoals u ziet regent het al sinds vanmorgen. Het is heel koud.” Hij rilt heftig als hij zijn smeekbede doet. „Er zijn geen tenten. Er zijn geen daken. Vertel de wereld wat wij nodig hebben. Geef ons tenten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer