Rijnland strijdt al 750 jaar tegen het water
AMSTERDAM - Het regionaal bestuur van de afwateringskanalen naar de Zuiderzee werd in 1200 uit de nood geboren. Intussen is het hoogheemraadschap Rijnland met 750 jaar een van de oudste instituties van Nederland. Vrijdag staan op een studiedag de interacties tussen waterstaat, milieu en economie in Rijnland centraal. „Voor stadsmensen is water vooral een speeltje.”
Dr. P. J. E. M. van Dam (42), docent milieugeschiedenis, is heel goed thuis in de historie van Rijnland. Ze promoveerde ooit op de grote veranderingen in het hoogheemraadschap in de vijftiende en de zestiende eeuw. Op dit moment werkt ze met anderen al zo’n vier jaar aan een onderzoek naar de historie van Rijnland tot 1857. In het voorjaar verschijnt er een boek over deze periode. Vrijdag is Van Dam een van de sprekers op de studiedag in Leiden.„De concrete aanleiding tot de oprichting van hoogheemraadschap Rijnland is eigenlijk een heel wonderlijke”, aldus Van Dam. „Het vindt zijn oorsprong zo rond 1200. De Rijn was dichtgeslibd, omdat bij Utrecht allerlei dammen waren aangelegd. Het hemelwater kon daardoor het gebied niet uit. De oplossing was het graven van kanalen naar de toenmalige Zuiderzee. Dat vroeg echter om regionale samenwerking.”
In haar onderzoek signaleerde Van Dam dat vanaf 1350 de turfwinning in het Rijnland-gebied voor een gigantisch milieuprobleem zorgde. „De turf werd grootschalig soms enkele meters afgegraven. Vooral het economisch belang van turfwinning was groot. De industrie en huishoudens waren voor hun energievoorziening op het spul aangewezen.”
De turfwinning zorgde volgens Van Dam voor plassenvorming. Bovendien trokken veel boeren weg. „Grond was er steeds minder en dat betekende dat het hoogheemraadschap het met minder inkomsten uit de grondbelasting moest doen.
In het begin van ons onderzoek wisten we niet hoe het waterschap zichzelf toch heeft kunnen bedruipen. Later ontdekten we dat de boeren op de klei- en zandgronden aan de randen van Rijnland de ruggengraat vormden van het hoogheemraadschap.”
Maar ook de boeren op de zandgronden hadden energie nodig. Ze gebruikten daarvoor het veen dat in hun eigen achtertuin lag. „Het gevaar voor Rijnland kwam van twee kanten”, benadrukt Van Dam. „Enerzijds was er de turfwinning, anderzijds werd de Zuiderzee steeds groter en kwam hij steeds hoger te staan.”
Het hoogheemraadschap Rijnland moest daarmee om leren gaan. In de begintijd van Rijnland kwam dat volgens Van Dam nog niet goed uit de verf. „Voor 1500 was het hoogheemraadschap Rijnland vooral een rechtbank. Inliggende waterschappen voerden de taken uit en de hoogheemraden inspecteerden slechts. Maar in de loop der tijd moest Rijnland zich in het westen verdedigen tegen het water van de Noordzee en in het noorden tegen het oprukkende water van de Zuiderzee. Dat vereiste een brede aanpak. Rijnland kon het niet meer overlaten aan de lokaal georganiseerde waterschappen, maar moest na 1500 zelf besturen.”
Waar in vroeger tijden vooral de voormalige Zuiderzee een grote bedreiging vormde, is nu de Noordzee de grote vijand voor het gebied, zegt van Dam. „Door opwarming van het aardoppervlak stijgt de zeespiegel. Zout kwelwater stroomt onder de duinen door en maakt de landbouwgronden zout. Op zoute gronden kunnen we maar heel weinig gewassen verbouwen.
Een andere bedreiging vormen de vervuilde waterbodems. Op rivierbodems ligt zwaar vervuild slib, voor het overgrote deel afkomstig uit de industrieën van Duitsland en Frankrijk. Hoe gaan we dat weghalen?”
Rijnland had ten opzichte van andere waterschappen een groot voordeel, meent Van Dam. „Waar ze in waterschappen als Delfland ook tegenwoordig nog moeite hebben het overtollige water af te voeren, had Rijnland het Haarlemmermeer als reservoir. De nadelige turfwinning die zo’n zes eeuwen in Rijnland plaats had, zorgde uiteindelijk onbedoeld voor het Haarlemmermeer.”
Van Dam beaamt dat het waterschap nogal ver van de meeste burgers af staat. „Boeren zijn natuurlijk altijd al erg betrokken geweest bij de lokale waterschappen. Hun belang bij een goed omgaan met water was groot. Dat was vroeger zo en nu nog. De bollentelers in Rijnland zijn erbij gebaat dat het water niet te hoog staat, omdat het anders de velden kan verwoesten.”
Toch wil Van Dam graag benadrukken dat mensen in de stad wel eens vergeten dat ook zij afhankelijk zijn van een goed waterpeil. „Stadsmensen zien nauwelijks de gevaren van water, omdat het zo goed geregeld is door het waterschap. Water is voor stedelingen meer een speeltje dan een potentieel gevaar.”