Allah dezelfde god noemen is blasfemisch
Blasfemisch, noemt Goossen Langhout de denktrant dat de God van de christenen in wezen dezelfde is als de god van de islam. Het is een kardinale vergissing, in strijd met de heilige leer van de Bijbel. We kunnen geen twee goden dienen, waarschuwt hij.
Het artikel van dr. ir. J. van der Graaf over de god van de islam en de houding van de gereformeerde gezindte (RD, 3 november) is aangrijpend. Prof. Van Ruler heeft gezegd: „Als de tolerantie tot indifferentisme (onverschilligheid) wordt, is dit het bederf van het beste.” De kennis der Schriften is afgenomen, waardoor het voor velen moeilijk is geworden onderscheid aan te brengen tussen de verschillende godsdiensten. Anderen suggereren gemakkelijk dat wij „uiteindelijk” dezelfde god vereren. Ik aarzel niet om dit een blasfemie te noemen. Deze verkeerde denktrant vormt een ernstige bedreiging voor het geloofsleven en moet resoluut weersproken worden. Zijn naam is haeresie (ketterij). „Wij zijn bezig onze christelijke traditie te vergeten”, zei iemand pas tegen me. „Er komt een tijd –en dat zal ik meemaken– dat ik de jongeren moet uitleggen dat deze Man aan het kruis de Christus was.”
Een Duitse bisschop ziet als een der grootste gevaren van onze tijd de „sprakeloosheid van de ouders.” De geloofsoverdracht aan de jongeren moet hernieuwd worden. Jonge mensen zijn gebaat bij helderheid en duidelijkheid. Ze houden niet van gedraai of het geven van een ándere draai aan wat er staat geschreven en wat er is geschied.
Modieus gezwets
Als prof. dr. J. A. B. Jongeneel in het RD-interview van 2 november beweert dat christenen en moslims in een en dezelfde God geloven, dan gaat dat in tegen de aanspraken van Christus. Veel van wat er gezegd wordt in de media is onhelder gepraat en modieus gezwets. Als zou het om hetzelfde godsbeeld gaan. Dat is een kardinale vergissing. Deze opvatting is volstrekt in strijd met de ”sacra doctrina”, de heilige leerstukken der Schriften. God, dat is de God van de Bijbel. En door Zijn Woord hebben wij gemeenschap met Hem in een persoonlijke, wat ik zou willen noemen, bevindelijke omgang. Dat is héél wezenlijk. Waar het ten diepste om gaat is de absoluutheid van het Woord van God, de inzichtelijkheid, de uniciteit van de openbaring van Jezus Christus enerzijds, en anderzijds de relativiteit van de eigen meningen. Ook hier staat de menselijke verbeelding tegenover de openbaring van God. Is het niet een verloochening van de majesteit Gods, wanneer wij andere openbaringen pogen te stellen naast of zelfs in de buurt van de Heilige Schrift? Het is ten diepste een volstrekte ontkenning van God de Heilige Geest.
Modern
Wij allen lijden aan een zekere mate van zelfzucht. Geloven is absoluut, dat is zelfs een wezenskenmerk. Wij zijn bang om absoluut te zijn. Wij staan veel te gematigd in de afwijzing van de dwaling van het syncretisme. Onder invloed van het moderne levensgevoel staan velen, ook in de orthodoxie, in een vrijere houding tegenover het dogma. Er is niet één profeet geweest in het Oude Testament die opgeroepen heeft te geloven in de afgoden, dan wel in een consensus. De halfhartigheid en halfslachtigheid zijn op zijn minst twijfelachtig. Schortinghuis verfoeit dat gevlei en spreekt over „halfbakken gereformeerden.” Wij kunnen geen twee goden dienen, ook niet onder het valse voorwendsel als zou het dezelfde godheid betreffen, door dingen in elkaar te schuiven die onder geen beding in elkaar geschoven mogen worden. Het is een gevaarlijke vermenging. Het is ten diepste een ontkenning van de absoluutheid van het christendom, een relativistisch standpunt, volgens hen die vervuld zijn van de verkeerde idee dat de religies allemaal stromen zijn die naar dezelfde zee gaan. Met de gegevens van de Heilige Schrift voor ogen getuigt dit niet van realiteitszin.
Hanna Kohlbrugge
Niet de minste moeite heb ik met het feit dat mensen die een andere godsdienst aanhangen, hun eigen godsdienst de beste vinden. Het is toch typerend dat zij die menen ”inclusief” te denken maar al te vaak anderen van hun eigen geloof uitsluiten als het standpunt niet in overeenstemming is met het hunne. Jongeneel levert terstond het bewijs: hij ontzegt Hanna Kohlbrugge een „pastorale verantwoordelijkheid naar de moslims toe.” Prof. Kohlbrugge was wetenschapper en geen pastoraal medewerker. Een opmerking die niet uitmunt in nauwkeurigheid. Hanna Kohlbrugge probeert vanuit de Schrift antwoorden te formuleren in haar onderzoek van de islam. In haar postuum uitgegeven boek vertolkt zij dat op uitermate evenwichtige wijze. Zij kiest niet de weg van het compromis door een dualistisch standpunt in te nemen, maar ze neemt een principieel standpunt in. Jongeneel ergert zich, naar het schijnt. Ook aan Miskotte, als hij schrijft: „Ik denk dat hij te weinig kennis van de islam als godsdienst heeft gehad.” Het geeft geen pas om een der grootste ethische geleerden en kenners van het Jodendom en de islam „weinig kennis van de islam” toe te dichten op het moment dat hij uitspraken doet die Jongeneel onwelgevallig zijn. Dat maakt diens verhaal niet volledig consistent.
In zijn boek ”Als Goden sterven” schrijft de godsdienstfilosoof dr. F. de Graaff: „De Islam is een van de grootste voorbeelden van plagiaat, die de wereldgeschiedenis kent. Het kenmerkende van plagiaat is, dat het niet een levende verwerking van het overgenomene geeft, maar slechts een overdracht van de uiterlijke vorm.” Zouden wij ons niet beter kunnen houden aan de genoegzaamheid van de Schrift?
n.a.v.De auteur studeerde theologie.