Kerkhistorie wijst duidelijk naar Domitianus
De bewijzen om het boek Openbaring in de periode van keizer Claudius te plaatsen, zijn maar mager, stelt ds. C. J. Meeuse in een reactie. De kerkhistorie wijst vooral naar de periode van keizer Domitianus.
Het is goed te begrijpen dat een historisch adviseur van een romanreeks over het boek Openbaring zich aangesproken voelt als in een recensie gesproken wordt van „historische blunders” in een onder zijn opzicht verschenen boek. Ook is het verklaarbaar dat hij in het geweer komt tegen andere kritische opmerkingen. Of het verstandig is dit te doen, is een tweede. Het desbetreffende boek, ”De laatste discipel”, krijgt zo wel meer aandacht, maar ik betwijfel het of dit in dit geval positief te noemen is.Scherpe kritiek is door mij uitgeoefend op het feit dat de auteurs ervan uitgaan dat het boek Openbaring tijdens de regering van Nero al bestond, evenals het Evangelie dat Johannes schreef. Nero regeerde van 54 tot 68 na Christus. Het boek ”De laatste discipel” speelt omstreeks 66 na Christus. Het boek Openbaring wordt nagenoeg altijd geplaatst in het laatste regeringsjaar van keizer Domitianus (81-96). En dit vooral op grond van wat in de oudste kerkgeschiedenis, die van Eusebius, te lezen staat, als een citaat van Irenaeus: „Als het nodig zou zijn om in het openbaar de naam van de antichrist bekend te maken in onze eigen tijd, zou dat zeker gezegd worden door de man die de Openbaring zelf aanschouwde; want het is niet zo lang geleden dat hij de Openbaring ontving; het was bijna in onze eigen tijd, tegen het einde van Domitianus’ regering.” Het is goed om te weten dat Irenaeus leerling was van Polycarpus en dat de laatste, bisschop van Smyrna, Johannes persoonlijk gekend heeft.
Wel zijn er enkelingen geweest die een andere datering zochten en dachten aan de tijd van keizer Claudius (41-54), maar ze hebben daarvoor zelfs geen zwakke argumenten. De gemeenten van Klein-Azië, tot wie Christus Zich in de zeven brieven richt, waren toen zo nog niet tot openbaring gekomen. Ook de onderwerpen in het Evangelie naar Johannes en de Openbaring tonen ons dat de bestrijdingen van de godheid en de mensheid van Christus al bekend waren toen de Heilige Geest Johannes inspireerde tot het schrijven van deze bijbelboeken.
Onrechtzinnigheid
De opmerking over de „vrij vertaalde bijbeltekst (…) die ver af staat van een betrouwbare vertaling”, wordt door mijn opponent verduidelijkt met de mededeling dat die bijbelcitaten allemaal uit de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) komen. Ik heb dat inderdaad zelf niet gezegd, evenmin nagetrokken. Ik heb slechts geconstateerd dat de vertaling nogal ververwijderd is van de grondtaal. Ieder mag nu weten dat dit komt door de gebruikte vertaling. Zelfs de voorstanders van deze bijbelvertaling hoeft niet aangetoond te worden dat de Statenvertaling veel dichter bij de grondtekst blijft dan de NBV.
Mijn commentaar op de uitdrukking „de dood voor Christus schenkt mij leven” staat in het kader van de remonstrantse wijze waarop over geloof wordt gesproken. Het komt slechts aan de orde als keus, als daad, en in de gewraakte woorden heeft het er op zijn minst de schijn van dat het eeuwige leven een beloning is voor het sterven voor Christus. Heel anders is dit in de door de adviseur geciteerde woorden van Paulus: „Want het leven is mij Christus, en het sterven is [mij] gewin” (Filip. 1:21). Hij zal geen schade lijden door zijn sterven, maar er voordeel van hebben. Dat heeft bij Paulus niets van doen met verdiensten. Integendeel: Zijn leven is Christus! Hij leeft van Diens verdiensten. Daarnaast heb ik er ook op gewezen dat de auteurs leren dat God de zielen vernietigt die Hem afgewezen hebben. Deze dingen zijn geen blijken van rechtzinnigheid. Het laatste vindt men terug bij de Jehovah’s Getuigen.
Waarheid
Blij ben ik met de slotopmerking van mijn opponent. Hij hoopt met mij dat de met zorg geschreven naslagwerken waarin dezelfde materie wetenschappelijker wordt behandeld, ook gelezen worden „om kennis te krijgen van de geschiedenis van Gods kerk op aarde.” Hij noemt de historische boeken afstandelijker, maar ik denk dat de betrokkenheid van congeniale historici wel eens minstens zo groot, zo niet groter kan zijn dan van de romanschrijvers. Laat liefde tot de waarheid ons drijven bij het zoeken naar het getrouw weergeven van Gods werk in Zijn Kerk.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Apeldoorn.