Cultuur & boeken

De landprins en de waterprins

Titel:

Arjan Nobel
21 September 2005 09:26Gewijzigd op 14 November 2020 02:58

”De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt”
Auteur: Luc Panhuysen
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2005
ISBN 90 450 1422 X
Pagina’s: 527
Prijs: € 37,50. Op zaterdag 24 september wordt in Dordrecht op feestelijke wijze de 380e geboortedag van Johan de Witt gevierd door de Nederlandse vereniging Vrienden van De Witt. Informatie: www.vriendenvandewitt.nl.

Van de hand van historicus Luc Panhuysen verscheen een dubbelbiografie over de levens van Johan en Cornelis de Witt. Een meeslepend verhaal over twee broers die hun leven in dienst stelden van de Ware Vrijheid en dit uiteindelijk met de dood moesten bekopen.

„Wanneer men lang genoeg heeft gezweet voor het volk. Wat krijgt men voor zijn loon? In het hart een blanke dolk.” Met deze dichtregels eindigde het toneelspel ”Caesar ofte Kaisermoorders” dat werd opgevoerd in de Latijnse school in Dordrecht. Julius Caesar, de Romeinse keizer die door moord om het leven kwam, werd vertolkt door de jonge Johan de Witt.

Het schooltoneel heeft achteraf iets profetisch. Ruim dertig jaar later overkwam Johan en Cornelis de Witt hetzelfde tragische lot. Ze werden in 1672 door een woedende menigte op een gruwelijke wijze vermoord. Hoe heeft het zover kunnen komen? Het antwoord op deze vraag wordt gegeven in het boek: ”De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt”. De auteur, Luc Panhuysen, heeft niet naar volledigheid willen streven. De broederband tussen Johan en Cornelis, die uitgroeide tot een machtsband, staat voor hem centraal.

De band tussen de twee broertjes was al tijdens hun jeugd zichtbaar. Ze sliepen op dezelfde kamer en waarschijnlijk in hetzelfde bed. Ze gingen samen naar de Latijnse school en beide broers schreven zich in 1641 in aan de Leidse universiteit. Natuurlijk waren er verschillen: Johan was de slimste van het stel. Wat uiterlijk betreft, leken ze echter op elkaar. Ze hadden dezelfde lange smalle gezichten en kromme neuzen. Heel hun opvoeding stond in het teken van de toekomst. Ze werden opgeleid tot deugdzame en integere politici die het goede voorbeeld dienden te geven aan het volk. Boos worden op het volk had niet veel zin, het was zelfs gevaarlijk: „Het zat namelijk vol van razernij. Voor je het wist was de doos van Pandora geopend.”

Papegaai
Na de studieperiode gingen de wegen van de broers uiteen. Johan vestigde zich als advocaat in Den Haag. Het leven in dit dorp was goed. Hij nam vioolles, bezocht regelmatig een dansmeester, was een fervent bezoeker van de kermis en het theater en kocht voor 3 gulden een papegaai. Het ging de jongeman voor de wind. Al snel werd hij stadspensionaris van Dordrecht en op 28-jarige leeftijd bereikte hij de hoogste ambtelijke functie in Holland: het raadpensionarisschap. Cornelis maakte minder snel carrière. Na een lidmaatschap van het college van de Rotterdamse admiraliteit werd hij ruwaard van Putten en baljuw van Beijerland. Hij bleek een strenge gezagsdrager die hoge boetes uitdeelde.

Hoewel Cornelis en Johan verschillende ambten bekleedden en elkaar niet meer dagelijks zagen, hielden ze intensief contact: de broederband werd een machtsband. De broers waren van één zaak overtuigd: ze dienden de Ware Vrijheid. In het land van de Ware Vrijheid was geen plaats meer voor Oranje. De leiding was in handen van een groep regenten. Twintig jaar stond Johan als een ’landprins’ aan het roer van de staat, een periode die in het boek uitgebreid wordt beschreven. Terwijl zijn leiderschap tot grote hoogte steeg, maakte Cornelis, als gevolmachtigde van de Staten tijdens de tocht naar Chatham, naam als ’waterprins’.

Duizendkoppig monster
Het verloop van de geschiedenis is bekend. De uiteindelijke oorzaak van de val van de Ware Vrijheid in 1672 lag vooral in de buitenlandse politiek. Johan had te maken met twee steeds sterker wordende landen, Engeland en Frankrijk. De raadpensionaris had nooit kunnen bevroeden dat deze twee landen zouden overeenkomen samen de Republiek aan te vallen. Daarbij onderschatte hij de macht van het volk, ”het duizendkoppige monster”, dat in 1672 de waterprins en de landprins inwisselde voor de Oranjeprins. In enkele maanden tijd was het gedaan met de macht van de broers.

”De Ware Vrijheid” is met veel vaart geschreven en dat is zeker een compliment waard. In veel biografieën schuifelen de hoofdrolspelers over de pagina’s als houten klazen in een poppentheater. Panhuysen weet Johan en Cornelis de Witt echter als mannen van vlees en bloed neer te zetten.

Dat heeft echter wel een keerzijde. In de snelheid van het verhaal lijkt de auteur maar moeilijk afstand te kunnen nemen van zijn onderwerp, waardoor de biografie dreigt te verworden tot een hagiografie. Misschien had Panhuysen de hoofdpersonen toch iets kritischer moeten benaderen en vaker de vraag moeten stellen of Johan en Cornelis de gebeurtenissen in 1672 niet over zichzelf hebben afgeroepen.

Panhuysen wil de lezer een makkelijk leesbaar verhaal voorschotelen. Verschillende passages weet hij met veel gevoel voor drama in te kleuren, bijvoorbeeld bij de beschrijving van de situatie in Dordrecht in juni 1672: „In het huis in de Grotekerksbuurt was de sfeer bedrukt. Als de klanken van hatelijke liedjes binnendrongen, viel het gesprek stil en keken de gezinsleden elkaar bewolkt aan. Cornelis liet zich niet kennen. Maria’s angstige blik stuitte onveranderd op een uitdrukking van stalen vastberadenheid. Als het moest, was het huis in de Grotekerksbuurt het laatste bolwerk van de Vrijheid in Dordrecht.” Laat de schrijver hier nu zijn verbeelding of de bronnen spreken? Wanneer het eerste het geval is, hoort deze passage eerder thuis in een historische roman.

Leugens
”De Ware Vrijheid” is het eerste boek waarin de levens van beide broers worden beschreven. Over Johan de Witt bestond al een vuistdikke biografie van de Amerikaan Herbert Rowen; Cornelis heeft in de geschiedschrijving altijd in de schaduw van zijn jongere broer gestaan. Voegt Panhuysen iets toe aan het bestaande beeld? Enerzijds wel. Zeker over Cornelis de Witt heeft hij nieuwe wetenswaardigheden uit het archief weten te halen. De auteur schildert hem als een man die tijdens zijn gevangenschap ten prooi viel „aan een mengeling van rancune en ongeloof” en de toevlucht nam tot leugens.

Anderzijds moet worden vastgesteld dat de moordpartij van 1672 onlosmakelijk met de gebroeders verbonden blijft. Het is jammer dat de schrijver daarover wel een mooi verhaal levert, maar de hoofdrolspelers in bloederig geweld ten onder laat gaan. Wat was de bijdrage van de politieke tegenstanders en, veel belangrijker, wat was de rol van Willem III? Die laatste lijkt zich in het boek toch een beetje te ontwikkelen tot het boze jongetje dat stoute dingen doet en uiteindelijk vanaf de zijlijn de dood van zijn vroegere leermeester gadeslaat.

Over het algemeen kan gezegd worden dat Panhuysen de nieuwste historische inzichten in zijn boek heeft verwerkt. Het artikel van J. C. Boogman over de buitenlandse politiek van Johan de Witt is in de literatuurlijst overigens opvallend afwezig. Helaas blijft de auteur in het boek wel steevast de termen ”staatsgezind” en ”prinsgezind” gebruiken. Geheel in lijn met de huidige opvattingen in de geschiedwetenschap geeft hij toe dat op deze groepen niet het woord ”partij” geplakt kan worden, maar blijft vervolgens wel vasthouden aan de ouderwetse terminologie. Die is weliswaar simpel, maar zo wordt toch weer gesuggereerd dat de hoofdrolspelers uit het eerste stadhouderloze tijdperk gemakkelijk in bepaalde groepen in te delen zijn.

Kannibalen
Kortom, bij Panhuysen lijkt het vooral te gaan om een goedlopend en makkelijk leesbaar verhaal. Daar is hij in geslaagd. Het grote publiek zal van het boek smullen, waarbij het hopelijk wel zal inzien dat de dood van de Johan en Cornelis weerzinwekkend en wreed was. De beschrijving van 20 augustus 1672 laat geen andere conclusie toe: „Er werden kannibalen gesignaleerd die zich aan de organen vergrepen. Iemand slikte een oog door en zei: „Morgen schijt ik het weer uit.” (…) Andere verkochten deze kleinodiën: een vingerkootje deed zes stuivers, een hele vinger tussen de vijftien en twintig, een oor dertig.” Het was het dramatische einde van twee staatsmannen die, volgens Panhuysen, „waren geofferd op een altaar van nationale redding, hun lichamen en hun bloed waren relikwieën geworden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer