Ophef over het boek Openbaring
Titel:
”De laatste discipel”
Auteur: Sigmund Brouwer en Hank Hanegraaff
Uitgeverij: Mozaïek, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 239 9149 4
Pagina’s: 490
Prijs: € 22,50. Grote beroering is er volgens de uitgever in Amerika geweest over ”De laatste discipel”, geschreven door Sigmund Brouwer en Hank Hanegraaff. In een nieuwe serie willen de schrijvers een alternatief bieden voor de geruchtmakende boekenserie over de eindtijd van de hand van Tim LaHaye en Jerry B. Jenkins, die onder de naam ”De laatste bazuin” verschenen is.
De uitgever deelt in een persbericht mee dat de ophef in Amerika niet zozeer ging over het onderwerp, als wel over „de totaal nieuwe visie op de eindtijd” die uit dit boek spreekt. In de epiloog van het boek gaan de auteurs uitvoerig in op de opvattingen die ze willen bestrijden: de exegese van eschatologische schriftgegevens die alles naar de eindtijd projecteert.
De auteurs willen afstand nemen van het in Amerika in zwang zijnde model van eschatologie waarbij al zulke schriftgedeelten betrokken worden op een nabij zijnde, angstaanjagende toekomst. Zij houden hun lezers voor dat de „meest duidelijke en passende interpretatie van een passage uit de Bijbel altijd prioriteit moet krijgen boven een bepaalde eschatologische vooronderstelling of een bepaald eschatologisch model.”
Ze geven daarbij een voorbeeld van wat in het boek ”Bezeten” -deel 7 van ”De laatste bazuin”- geschreven wordt over de opstanding uit de dood door de macht van de duivel. Op schriftuurlijke gronden verzetten zij zich tegen de wijze waarop in die boeken over de macht van de satan wordt geschreven. De macht van God en van de satan schijnen daarin gelijk te zijn, terwijl zij terecht stellen dat dit onschriftuurlijk is. Zij willen zich keren tegen het dispensationalisme, de bedelingenleer, zoals die met name onder de darbisten (Vergadering van Gelovigen) verbreid is. Hun insteek geeft enige verwachting.
Niet rechtzinnig
Helaas haast men zich vervolgens om de orthodoxie (= rechtzinnigheid!) van de gewraakte auteurs boven alle twijfel verheven te achten. Ze zoeken slechts een „collegiaal debat” en stemmen overeen in het zoeken te stimuleren dat de Bijbel gelezen wordt en uitgezien wordt naar de wederkomst van Christus. Wie zal zeggen dat we de Bijbel niet moeten lezen, of dat Gods kinderen door de Heere Jezus niet worden opgewekt om naar Zijn wederkomst uit te zien?
De toekomstverwachting die we in de serie ”De laatste bazuin” tegenkomen, kan evenwel niet rechtzinnig genoemd worden. Evenmin is het als rechtzinnig te bestempelen (wat in ”De laatste discipel” te lezen valt) als geleerd wordt dat God de zielen vernietigd die Hem afgewezen hebben; als men een christin laat zeggen: „De dood voor Christus schenkt mij het leven”; of als op een remonstrantse wijze over de geloofskeus wordt gesproken. Daarbij staat de vrij vertaalde bijbeltekst, die we soms vóór de hoofdstukken, maar ook dikwijls in het verhaal tegenkomen, ver af van een betrouwbare vertaling. Wie hier dus onverdachte rechtzinnigheid verwacht, vergist zich.
Generaal
Hoewel het boek de titel ”De laatste discipel” draagt, is Johannes, de zoon van Zebedéüs, niet de hoofdpersoon. Gelukkig niet. Men moet de mensen, die door de Heilige Geest een plaats gekregen hebben in de Godsopenbaring niet ten tonele voeren in historische romans waarin ze worden misbruikt om een boodschap van een auteur de wereld in te sturen die niet zelden haaks staat op de bijbelse boodschap. Dat is al te veel gedaan.
Hoofdpersoon is een generaal van keizer Nero, genaamd Vitas, die in Smyrna een christelijke vrouw, Sophia, vindt. Hij koopt haar vrij, redt haar in Jeruzalem het leven en huwt haar, om haar mee te nemen naar Rome, waar ze bijna een prooi wordt van de wellustige Nero. Damianus, zijn broer, wordt door hem vrijgekocht uit de arena, wordt slavenvanger voor Nero en probeert de apostel Johannes voor hem te vangen. Daarnaast lezen we van Maglorius, een gladiator, die ternauwernood aan de dood ontsnapt en christen wordt, van Ben Aryeh, een hoofdpriester bij de tempel in Jeruzalem, van zijn zoon Chaim, die in Rome woont, van Bernice, de koningin der joden, die haar capaciteiten van verleidster zelfs tot stadhouder Gessius Florus uitstrekt en van nog vele anderen, te veel om hier op te noemen.
Johannes, de apostel van Christus, komt pas in het laatste deel voor. Hij wordt gezien als een bedreiging voor Nero omdat hij een boekrol geschreven heeft waarin Nero voorkomt en zijn ondergang voorspeld wordt.
Centrale plaats
Het boek Openbaring heeft in het geheel van het boek een centrale plaats. Christenen worden erdoor bemoedigd als ze door Nero verbrand of afgeslacht worden. Zij weten ook wat hun vervolgers proberen te achterhalen, namelijk wat hierin over Nero staat. In Openbaring 13:18 lezen we over het beest uit de aarde: „Hier is de wijsheid: die het verstand heeft, rekene het getal van het beest; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig.” Aan die opwekking om te gaan rekenen hebben velen gehoor gegeven, maar niet altijd met eenzelfde uitkomst.
De auteurs geven uitvoerig weer hoe zij met hogere rekenkunde, via de Hebreeuwse taal, bij de naam Nero gekomen zijn. Ze laten joodse rabbi’s een belangrijke rol spelen om dit aan de Romeinse vervolgers van Johannes duidelijk te maken. Merkwaardig schrijven ze deze joden daarbij een grote kennis van de evangeliën en van het boek Openbaring toe.
Historische blunders
Het is niet te begrijpen dat de auteurs zich niet bewust geweest zijn van het feit dat de Openbaring aan Johannes hem gegeven is tijdens zijn verblijf op Patmos, ten tijde van de regering van keizer Domitianus (81-96). Toen Trajanus hem opvolgde, kon Johannes terugkeren naar Efeze en het laatste bijbelboek rondsturen. Het bestond dus nog niet in de dagen van Nero, evenmin trouwens als zijn evangelie, dat in dit boek ook als bestaand aan de orde komt.
Wellicht is deze fout gemaakt doordat kerkvaders het jaar van het schrijven van Openbaring stellen op 64 jaar na Christus’ hemelvaart. Dat is niet in het jaar 64, maar ongeveer 33 jaar later dan de tijd waarin het boek speelt! Het Evangelie naar Johannes is waarschijnlijk van nog later datum. Dit is eenvoudig na te slaan in Eusebius’ kerkgeschiedenis; hij ontleent zijn gegevens weer aan Irenaeus, die hij citeert. Zaken als deze geven geen positieve verwachting van de historische betrouwbaarheid van het geheel.
Bloedstollend
Uitvoerig wordt beschreven wat Gessius Florus, de stadhouder van Nero in Judea, aan gruwelen bedreven heeft in Jeruzalem. We vinden de meeste van deze zaken terug in de ”Joodse oorlogen”, beschreven door Flavius Josephus. De auteurs geven evenwel zo’n realistische beschrijving dat je je afvraagt of dit zó een plaats moet krijgen in een boek, geschreven in romanvorm, bedoeld om een uitgebreid lezerspubliek min of meer te amuseren.
De wereld houdt zich bezig met bloedstollende films of spelletjes op de pc, maar ik denk dat wij elkaar niet met de neus in deze gruweldaden hoeven te duwen om er weet van te hebben dat ze plaatsgevonden hebben. Schrijft de apostel Paulus niet: „Ik wil, dat gij wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade” (Rom. 16:19)?
Hoewel de schrijvers er goed in geslaagd zijn de tijd van Nero te tekenen, met alle gruwelen, met name ook voor de christenen, geef ik er toch de voorkeur aan dat de kennis van de kerkgeschiedenis op een betrouwbaarder wijze wordt doorgegeven. We kunnen vrezen dat door boeken als deze waardevolle, met zorg geschreven kerkhistorische boeken, terzijde geschoven worden. Als dit boek echter tot gevolg mag hebben dat men betrouwbaarder informatie zoekt om kennis te krijgen van de geschiedenis van Gods kerk op aarde, heeft het een goede uitwerking.