Huwelijkssluiting moet in de kerk kunnen
In het RD van 2 juli betoogt dr. Bisschop dat christenen, om het huwelijk in ere te houden, vroeger voor het kerkelijke en nu voor het burgerlijk huwelijk horen te zijn. Mr. L. Westerhof is het daarmee niet eens.
Al ben ik het met de strekking van het artikel van dr. R. Bisschop eens, dat neemt niet weg dat ik een van de door hem gebruikte voorbeelden, te weten huwelijkssluiting, niet zeer gelukkig gekozen vind. Naar de mening van de heer Bisschop dienen christenen thans, om het huwelijk in ere te houden, niet, zoals vroeger, voor het kerkelijk, maar voor het burgerlijk huwelijk te zijn.
Voorop, uit juridisch oogpunt is het geen verschil of een huwelijk op het stadhuis of in de kerk wordt voltrokken.
Kijken wij naar andere landen, dan blijkt dat enerzijds in België, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland alleen aan het burgerlijk huwelijk rechtsgevolgen zijn verbonden, en dat anderzijds Engeland, de meeste deelstaten van de VS, de Scandinavische landen en Italië behalve aan het burgerlijk huwelijk ook aan het huwelijk dat door een geestelijke volgens de ritus van zijn kerk is voltrokken, civiel effect toekennen.
Wat Nederland betreft, ten tijde van de Republiek heeft hier het kerkelijk huwelijk gegolden, althans voor de gereformeerden, dat wil zeggen de leden van de toenmalige publieke kerk. Voor hen werd het huwelijk in sommige provincies, zoals in Holland, voltrokken door de gereformeerde predikant in de kerk, terwijl voor de protestantse dissenters, voor de rooms-katholieken en voor de joden het huwelijk werd voltrokken voor de wereldlijke overheid.
Na de Bataafse omwenteling van 1795 werd op grond van het beginsel van de scheiding van kerk en staat het burgerlijk huwelijk voor iedereen ingevoerd. Dit stelsel is gehandhaafd door het Burgerlijk Wetboek van 1838, zij het niet om principiële, maar om praktische redenen. De toenmalige wetgever vreesde namelijk dat de bedienaren van de verschillende godsdiensten zich niet zouden houden aan de op dat tijdstip nieuwe verplichting tot aangifte en aan de huwelijksbeletselen van het burgerlijk recht.
Met het primaat van het burgerlijk huwelijk konden de protestantse kerken, omdat voor hen het huwelijk anders dan voor de rooms-katholieken geen sacrament is, goed leven, althans zolang er consensus tussen staat en kerk bestond over wat tot het wezen van een huwelijk behoort. Beide waren het erover eens dat het voor een huwelijk essentieel is dat het wordt aangegaan tussen twee personen van verschillend geslacht.
Verbroken
Omdat sinds 1 april 2001 het huwelijk is opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht, is deze consensus eenzijdig door de staat verbroken. De vraag dringt zich daarom op of het primaat van het burgerlijk huwelijk niet een nadere bezinning verdient binnen de kerken. In dit verband verwijs ik naar een passage uit het herderlijk schrijven dat de hervormde synode in 1952 uitgaf over het huwelijk. Deze passage luidde als volgt: „Van reformatorisch standpunt gezien, is tegen deze ontwikkeling (bedoeld wordt het primaat van het burgerlijk huwelijk) niets in te brengen, hoewel wij ons bewust blijven van de moeilijkheden die zouden ontstaan, wanneer de huwelijkswetgeving bepalingen maakte, die lijnrecht tegen de huwelijks- en gezinsethiek naar schriftuurlijke opvatting ingingen. De taak der Kerk zou dan zijn de overheid te herinneren aan het gebod van God ten aanzien van de huwelijksorde.”
Wij worden thans geconfronteerd met een huwelijkswetgeving die afwijkt van de bijbelse normen. Op grond hiervan hebben met name orthodox-protestanten grote moeite met de openstelling van het huwelijk. Om hen tegemoet te komen heeft daarom bij de behandeling van de justitiebegroting in de Tweede Kamer in november 2000 GroenLinks-kamerlid Halsema ervoor gepleit om voor degenen, die dat wensen, de mogelijkheid te openen om in de kerk te trouwen zonder vooraf voor de burgerlijke stand te zijn getrouwd.
Het heeft mij altijd verbaasd, dat dit idee bij de christelijke partijen zo weinig weerklank heeft gevonden. Het enkele feit, dat het afkomstig is van een kamerlid van de linkerzijde is toch geen reden om dit idee bij voorbaat af te wijzen in plaats van het zorgvuldig te overwegen. Naar mijn menig is er voor het kerkelijk huwelijk wel draagvlak in met name orthodox-protestantse kringen aanwezig, omdat in die kringen als gevolg van het verschil in definitie van het huwelijk tussen staat en kerk thans reeds een tendens is te bespeuren om de kerkelijke huwelijkssluiting belangrijker te vinden dan de burgerlijke.
Daarnaast is het thans in veel gemeenten reeds mogelijk om op een andere locatie dan het gemeentehuis te trouwen. Waarom dan ook niet in een kerkgebouw?
Wetboek
Het is daarom zinvol na te gaan onder welke voorwaarden aan het kerkelijk huwelijk civiel effect kan worden gegeven, waardoor burgerlijk en kerkelijk huwelijk van elkaar losgekoppeld zouden worden.
Allereerst dient dan artikel 68 van het Burgerlijk Wetboek, dat kerkelijke huwelijksplechtigheden verbiedt alvorens het huwelijk voor de burgerlijke stand is gesloten, geschrapt te worden; samen met artikel 448 van het Wetboek van Strafrecht, dat overtreding van dit verbod strafbaar stelt.
Verder zal gedefinieerd dienen te worden wat onder kerkgenootschap dient te worden verstaan, dat wil zeggen alleen het christelijke (met dien verstande dat de joodse corporaties daarmee op historische gronden op één lijn worden gesteld), of ook de niet-christelijke.
De auteur heeft eerder over dit onderwerp gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad (NJB) en in Ecclesia. Dit is het eerste deel van een tweeluik.