Keppel en spijkerbroek
Een gevoel van vervreemding moet Chaja overvallen bij de aanblik van de Lange Kievitstraat. Nieuwe kantoren en bouwkranen veroveren haar geboorteplek. Maar bewaard gebleven panden én passerende orthodoxe joden zullen de filosofiestudente toch aan het Antwerpen van weleer herinneren. Het decor van ”Twee koffers vol”.
Ze zal bekijks getrokken hebben bij de orthodoxe joden. De studente in spijkerbroek die dagelijks door de buurt wandelt, op weg naar het Stadspark. Aan de ene hand een kleuter met keppeltje en gekrulde oorlokken, met haar andere hand een wandelwagen voortduwend.
Haar blik ging van mijn versleten jasje naar mijn spijkerbroek. (…) „In die kleren kunt u hier onmogelijk komen werken. Wij leven fromm. Een vrouw mag zich niet als man vermommen, dat is in strijd met de tora.” (…) Gelukkig kwam mevrouw Karman niet op de zaak terug, ook niet toen ik de volgende dag in de bewuste vermomming in dienst trad.
In ”Twee koffers vol” (1993) blikt Chaja terug op de tijd dat ze in Antwerpen filosofie studeert, rond 1970. ’s Middags werkt ze als kindermeisje bij de orthodox-joodse familie Karman. Chaja sluit Simcha Karman in haar hart, de teruggetrokken kleuter die nog niet zindelijk is en nauwelijks praat. Hij komt pas goed los wanneer de vijver van het Stadspark in zicht komt - eendjes brengen hem in vervoering. Wanneer Chaja hem een houten eend op wieltjes geeft, is hij prompt zindelijk. Uiteindelijk verdrinkt Simcha als hij op eigen houtje de eendjes voert.
Chaja -zelf van joodse afkomst, maar niet orthodox- wordt enkel geaccepteerd omdat kindermeisjes schaars zijn. Vader Karman negeert haar volkomen, moeder Karman ontdooit langzaam. De conciërge van het pand waarin de familie woont is anti-joods én ontevreden met zijn werk. Als de boel escaleert, meent hij zijn woede met een vloek kracht bij te moeten zetten.
Chaja zoekt naar houvast, worstelt met vragen rond het godsbestaan en verdiept zich in het chassidisme. Ze stelt haar vragen op een onconventionele, soms wat profaan overkomende manier. Op de achtergrond spelen Chaja’s ouders een rol. Ze proberen hun ervaringen in een vernietigingskamp op een eigen manier een plek te geven. Zo zoekt haar vader naar twee koffers vol herinneringen die hij in de Tweede Wereldoorlog heeft begraven.
Neuriënd wandelde ik de Pelikaanstraat in. Daar begint wat in de volksmond het ’jodenkwartier’ heet; een buurt die niet uitsluitend door joden wordt bewoond, maar waar joden wel het straatbeeld bepalen. (…) Het kleine Warschau waar ik mijn jeugd heb doorgebracht.
De tijd lijkt stil te hebben gestaan in de stad die, na New York, de grootste joodse gemeenschap buiten Israël telt, zo’n 15.000 mensen. Pelikaanstraat, Simonsstraat, Plantin- en Moretuslei, ze zijn allemaal terug te vinden. Al is niet alles uit ”Twee koffers vol” te traceren, zoals het Spaanse winkeltje. De Baron Joostensstraat is waarschijnlijk de -niet met name genoemde- plek waar de familie Karman woonde. Een mix van haveloze en opgeknapte panden bepaalt het aanzicht. Op de naambordjes geen Karman, wel Bosman, Patrick en Alla. De deur waarachter een joods meisje verdwijnt, mist iedere aanduiding.
De orthodox-joodse zuil staat in dit deel van Antwerpen nog stevig overeind, getuige de joodse scholen, de verschillende synagogen en de kosjere winkels. Orthodoxe vrouwen en meisjes in een veelal donkergekleurde rok, kinderen met keppeltjes en zwartgeklede mannen en jongens met hoed en gekrulde haarlokken stempelen de omgeving van het Centraal Station. Niet het meest florissante deel van de havenstad. De grauwe gevels en het weinige groen geven de joodse buurt een sombere uitstraling. De grandeur van de Antwerpse Grote Markt met zijn gildenhuizen is hier vervlogen, hoewel sierlijke balkons er hier en daar nog iets van proberen te maken.
Meneer Apfelschnitt. Hij was de bovenbuurman van mijn ouders. (…) Ondanks zijn vijfenzeventig jaren ging hij met een kaarsrechte rug door het leven. Hij liep niet, hij schreed. Vroeger hadden de kinderen uit onze buurt hem fluisterend de Koning van de Lange Kievitstraat genoemd. Met zijn brede schouders, zijn hoge voorhoofd en zijn vorsende blik was hij inderdaad een magistrale verschijning.
Koningen zijn er nog steeds. Dankzij de fiere houding in combinatie met de hoog op het hoofd staande hoed, baard en lange zwarte jas. Maar er zijn ook anderen, enigszins gedrongen heren, die zich licht voorovergebogen over straat spoeden. Met een peinzende blik in de ogen. Opvallend is ook een zekere geslotenheid, soms argwaan.
Direct achter de ramen bevond zich kippengaas (…): om te voorkomen dat de kinderen naar buiten zouden vallen, of om te beletten dat de wereld zou binnenkomen?
Eén balkon aan de achterkant van een pand aan de Lange Kievietstraat heeft, net als Karmans appartement, gaas tot aan de bovenkant. Binnenkort wordt het gesloopt. Passerende orthodoxe joden kijken in de aangrenzende Van Immerseelstraat onbewogen toe hoe slopershamers gaten in hun bolwerk slaan. Het geweld lijkt hun levensovertuiging niet aan het wankelen te brengen. Kennen ze de twijfels van Chaja of het vertrouwen van een man als Apfelschnitt?
„Waar komen we vandaan? Heeft er een goddelijke vader of een slijmerige amoebe aan onze wieg gestaan? Waarom leven we?” (…) „Ook atheïsten zijn door de Almachtige geschapen”, zei meneer Apfelschnitt, „of ze het nu leuk vinden of niet. En de tora geldt voor hen zoals voor iedereen. (…) Gods woord is universeel en eeuwig bindend.”
Of en waar dergelijke gesprekken in het Antwerpen van vandaag plaatsvinden blijft onduidelijk, omdat de joden in het Jiddisch converseren. Ook in Hoffy’s Restaurant, een kosjere eetgelegenheid waar ouderen en jongeren de zevende en laatste dag van een bruiloftfeest vieren. Hun meerstemmige gezang is in elk geval prachtig.
Mosje Hoffman, mede-eigenaar van het restaurant, kent ”Twee koffers vol”. „Daar aan die tafel is het idee van de film over dit boek ontstaan. Filmmaker Jeroen Krabbé wilde graag een film over joden maken. Ik heb hem naar de boekwinkel gestuurd om een boek te zoeken dat zich in Antwerpen afspeelt. Zijn film ”Left Luggage” is goed gemaakt, met veel respect voor de orthodoxe joden.”
Mosjes broer Benjamin heeft het boek niet gelezen, maar zegt de inhoud te kennen. „Het boek klopt niet, ook joodse vaders zoeken immers het beste voor hun kinderen. Ze zullen iemand die hun kind verder helpt niet haten. Al zijn er, als overal wellicht uitzonderingen.”
Chaja krijgt regelmatig te maken met antisemitisme.
„Die rotjoden! Ze zouden graag zien dat de hele stad naar hun pijpen danst.”
„Mijn moeder zei dat ik niet met joodse kinderen mocht spelen, omdat je daar wratten van kreeg.”
De orthodoxe joden vallen op door hun uiterlijk. Soms kijken voorbijgangers hen na. Een ouder echtpaar grinnikt als een joodse vader met kind passeert. Een groepje Marokkaanse pubers zegt regelmatig ruzie met joodse leeftijdsgenoten te maken - „Zij zijn begonnen.”
Benjamin Hoffman en een bezoeker van zijn restaurant zeggen geen last te hebben van antisemitisme. „Er is wel sprake van toenemend racisme, denk aan de opkomst van het Vlaams Blok.” Hoe dreigend is het allemaal? Antwerpen heeft enkele jaren geleden veiligheidsmaatregelen getroffen. Betonblokken voor elk joodse instelling moeten voorkomen dat er bomauto’s worden geparkeerd. Bewakingscamera’s leggen bewegingen van passanten vast. Wanneer een school uitgaat, houden mannen met zonnebrillen en microfoontjes in het oor een oogje in het zeil.
Met witte verf stond het op de leuning van onze bank gekalkt: STINKJODEN.
In het Stadspark van vandaag is één beklad bankje te vinden. De witte letters vormen geen herkenbare woorden.
Was ik schuldig aan de dood van Simcha? (…) Ik bukte me over de vijver heen en kwam maar tot één gevolgtrekking. Als mijn schuld bestond, dan verschilde die niet van de schuld van het water, de treurwilgen en de eenden in de vijver, waartussen ik er geen met rode oorlokken kon ontdekken.
De vijver in het park is grotendeels drooggevallen, in de rest staat een schamel beetje water. Een paar eenden ligt op de kant te slapen. Voeren is er niet meer bij, overal is de weg naar het water afgesneden door een groen hek.
Kinderen zijn vooral te vinden op de speelplaats, waar zand en eigentijdse speeltoestellen de fantasie moeten prikkelen. Marokkaanse kinderen, Vlaamse kinderen en joodse kinderen met keppel en haarlokken. Een orthodoxe vader zet zijn peuter op de wip bij een Belgisch jongetje. Een Belgische vader bakt zandtaartjes voor zijn zoon. Twee orthodoxe kleuters kijken geïnteresseerd toe. Teken van verbroedering?
Met de hemel boven mijn hoofd en de aarde onder mijn voeten ging ik op weg, maar in omgekeerde richting, terug naar Genesis.
Chaja verkoopt haar filosofieboeken en gaat natuurkunde studeren. Terug naar Genesis. Ook naar het geloof van de Karmans? Er is meer, een verder reikend perspectief. Daarop wijst de zwartgeklede man die bij de ingang van het Centraal Station traktaten uitreikt.
Citaten uit: ”Twee koffers vol”, door Carl Friedman; Van Oorschot, 1993.
Dit is het achtste deel in een serie reisverhalen rond een boek. Volgende week: met Victor Hugo naar Parijs.