Grasduinen in een goudmijn vol muziek

Saaiheid troef. Je raakt niet opgewonden van honderden eenvormige dozen in een betonnen kelder. Maar als ze opengaan, ontvouwt zich een boeiend stuk Nederlandse muziekgeschiedenis. Een sensatie die veel bezoekers van het Nederlands Muziek Instituut ondergaan. Onder hen Riccardo Chailly, dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest. Frits Zwart: „Regelmatig bestudeert hij partituren van Mengelberg. Het verdiept zijn inzicht.”

Door G. de Looze
14 November 2001 11:31Gewijzigd op 13 November 2020 23:16
Het bestuderen van partituren van Willem Mengelberg verdiept het inzicht van dirigenten. Mengelberg voorzag ze, zoals dit koraal ”Wenn ich einmal soll scheiden”, uit Bachs Matthäus Passion, van veel aanwijzingen. - Foto Nederlands Muziek Instituut
Het bestuderen van partituren van Willem Mengelberg verdiept het inzicht van dirigenten. Mengelberg voorzag ze, zoals dit koraal ”Wenn ich einmal soll scheiden”, uit Bachs Matthäus Passion, van veel aanwijzingen. - Foto Nederlands Muziek Instituut

De schatten van het Nederlands Muziek Instituut bevinden zich ondergronds, in de kelders van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. De schappen bevatten muzikale nalatenschappen van componisten als Diepenbrock en Wagenaar, bandopnamen van pianiste Henriëtte Bosmans, correspondentie tussen dirigent Mengelberg en componist Mahler, het boek dat Klaas Schippers over Feike Asma schreef en traktaten uit de zeventiende en de achttiende eeuw.

In een hoek staan koffers van Willem Mengelberg. De doos met het dodenmasker van componist Dirk Schäfer blijft dicht. Die met manuscripten van de in 1943 in Sobibor vermoorde Leo Smit gaat open: de in potlood genoteerde partituur van de compositie ”Schemselnihar” ziet er broos uit.

Bezoekers van het Haagse instituut komen niet in de catacomben. Voordat ze zich bij de balie melden, hebben ze wel met een aantal in de gang uitgestalde curiosa kennisgemaakt: foto’s van Nederlandse componisten en musici, oude lp-hoezen, een borstbeeld van Hendrik Andriessen en bladmuziek van Catharina van Rennes.

Dr. Frits Zwart, hoofd van de muziekafdeling van het Gemeentemuseum Den Haag en het Nederlands Muziek Instituut, en zijn medewerkers werken hard om de muzikale schatten verder te ontsluiten. Zwart: „Mensen ervaren een drempel. Ons materiaal ligt in de kelder. Je kunt het niet mee naar huis nemen om ze op je gemak te bestuderen. Desondanks moeten we meer musicologen, avontuurlijke musici en geïnteresseerde amateurs over de vloer krijgen, want we bezitten een ongelofelijke rijkdom aan Nederlands cultureel erfgoed.”

De kans is miniem dat een organist in het Nederlands Muziek Instituut het originele ”Frankenberger Handschrift” kan inzien waarin Johann Gottfried Walther koraalbewerkingen van onder meer Buxtehude, Bach en Pachelbel kopieerde. Hij moet het bij voorkeur doen met een facsimile. De door Bach in 1731 geschreven kwitantie –een bewijs dat hij te veel betaalde belasting op drank had teruggekregen– komt niet zo maar uit de kluis, want het gaat om het behoud van kostbaar bronnenmateriaal. Ook een instrumentenbouwer die op zoek is naar historische bouwtekeningen van klavecimbels, moet zich over een kopie buigen.

Wellicht krijgt een student muziekwetenschap wel de originelen met opmerkingen die Mengelberg bij tal van recensies schreef, onder ogen. Bij lovende kritieken noteerde de beroemde dirigent soms: „Goed zo, goed zo.” Naast een negatief getint verhaal schreef hij bijvoorbeeld: „ezel.”

„Geïnteresseerden kunnen bij ons navragen of we bijvoorbeeld beschikken over materiaal van de componist Marius Monnikendam. Het is verstandig dit een paar dagen voor het geplande bezoek te doen”, adviseert Frits Zwart. „Een bezoeker kan zich met het door ons gevonden materiaal terugtrekken in de leeszaal. Hoewel daar toezicht is, geven we een aantal gebruiksregels mee. Eten en drinken en het gebruik van een pen is verboden, want uitschieten met pen in een manuscript is onherstelbaar. Wanneer iemand kopieën wenst, kan hij daarvoor een verzoek bij ons indienen.”

Veel activiteiten van het Haagse instituut zijn onzichtbaar voor het publiek. Zwart: „Onze wens is de beschrijving van collecties te verfijnen. Alle liederen zijn gedocumenteerd, maar het kan zinvol zijn om na te gaan welke Nederlanders muziek bij teksten van een dichter als Heine componeerden. Veel liederen kennen de aanduiding ”Voor zangstem en piano”. Een alt die op zoek is naar interessant materiaal van vrouwelijke componisten uit de negentiende eeuw wordt overspoeld met informatie. Daarom willen we in de beschrijvingen aan gaan geven voor welke stemsoort een lied geschreven is.”

Het Haagse instituut beschikt over oude bandopnamen en filmmateriaal. Een van de aandachtspunten is dit materiaal toegankelijk te maken. „We hebben inmiddels een luisterruimte ingericht. Voor veel mensen vormt een partituur een barrière, ze kunnen zich de klank moeilijk voorstellen. Bandopnamen met werken van de Haagse componist Arie Verhaar zijn bijvoorbeeld zinvol voor de kennismaking met zijn oeuvre.

Beschikken we niet over opnamen, dan biedt een piano de mogelijkheid een partituur door te nemen. Pas waren er twee musici aan het spelen en zingen. Echt leuk om te ervaren hoe het materiaal voor mensen gaat leven. Het doorspelen van muziek voorkomt daarnaast het zinloos kopiëren van stapels bladmuziek. Dat is verspillend én slecht voor manuscripten.”

Het instituut is zuinig op de collectie. Conservering is gericht op het verlengen van de levensduur. Het conserveren van onder meer foto’s, filmmateriaal, geluidsbanden en handschriften is een van de hoofdtaken. Bang voor inktvraat in partituren is Zwart nog niet. „Over enkele tientallen jaren krijgen we er wel mee te maken. Het betreft manuscripten uit de periode 1850-1950. Vanwege de slechte papierkwaliteit kunnen op de plekken waar inkt zit, gaten vallen. Wetenschappers onderzoeken methoden om dit tegen te gaan.

Het verfilmen van delen van de collectie is een vorm van behoud. Inmiddels zijn onder meer de muziekmanuscripten en de correspondentie van Alphons Diepenbrock verfilmd en staat alle klaviermuziek van voor 1840 op microfilm.

Het verantwoord inpakken van materialen valt onder passieve conservering. Als we een archief in handen krijgen, verwijderen we slechte rommel als paperclips. Uit oude fotoalbums scheuren we de doorzichtige bladen. De chemicaliën in dit materiaal geven namelijk bruine vlekken op foto’s. Alle archieven worden in zuurvrije mappen of dozen verpakt. Een constant klimaat –vocht en temperatuur– is wat het behoud van materialen betreft het halve werk. Zonlicht is uit den boze. Leg een krant maar een halve dag in de zon, dan weet je waarom.”

Het Haagse instituut richt zich niet alleen op conservering van het bestaande materiaal, maar ook op uitbreiding van de collectie. Zwart: „Het onderhouden van relaties met componisten, verzamelaars en muziekinstellingen is een onderdeel van ons werk. De praktijk leert dat iemand die jarenlang alles verzamelt over Rotterdamse componisten tussen 1800 en 1850, vaak zelf contact met ons legt en na verloop van tijd zijn collectie aanbiedt, of dat we zijn verzameling via een legaat krijgen. Toch komt het nog voor dat waardevol materiaal verloren gaat. Overigens is het voor nabestaanden een emotioneel proces om een collectie bij ons onder te brengen.”

Zwart stelt reële doelen. „Het Nederlands Muziek Instituut hoeft niet alles op muziekgebied binnen te halen. We zitten in onze vrije tijd niet allerlei artikelen uit kranten te knippen. Ik zal bijvoorbeeld sterk aarzelen om op de aanbieding van alle muziek die voor accordeon geschreven is, in te gaan. De recensies uit Haagse kranten van één recensent over de periode 1920-1940 zijn wel interessant. Zo’n verzameling heeft een gezicht, er zit kop en staart aan: het Haagse culturele leven in de eerste helft van de twintigste eeuw.”

Het hoofd van het instituut is geboeid door zijn werk. „Ik vind het een voorrecht te mogen werken aan het muzikale geheugen van Nederland. De onlangs verschenen biografie van Leo Smit is voor een belangrijk deel gebaseerd op ons archief. De interesse van de mezzosopraan Rachel Ann Morgen in liederen van de componiste Anna Cramer, leidde ertoe dat ons instituut een selectie van Cramers liederen gaat uitgeven.”

„Het is leuk mijn passie voor muziekgeschiedenis met anderen te delen. Soms verzorg ik rondleidingen voor geïnteresseerden. Stel dat een groep van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten belangstelling heeft, dan laat ik hen in het depot bijvoorbeeld archiefmateriaal van Hendrik Andriessen, Cor Kee, Adriaan C. Schuurman en Jan Zwart zien.”

Zwart betreurt het dat hij zo weinig kan grasduinen in de goudmijn die hij onder zijn hoede heeft. „Het blijft een sensatie om oude traktaten in te zien. Neem de honderden componistenarchieven. Elke keer als zo’n archief opengaat, ontvouwt zich een mooi panorama over interessante geschiedenis.”

n.a.v.Het Nederlands Muziek Instituut is gevestigd in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, Prins Willem-Alexanderhof 5, Den Haag. Het is geopend van maandag t/m vrijdag van 9.00 tot 17.00 uur. Voor informatie, tel: 070-3140700 of www.nedmuz.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer