Opinie

Religie en politiek

19 August 2005 23:30Gewijzigd op 14 November 2020 02:52

Veel moderne godsdienstsociologen weten het allang: de mens is onverbeterlijk religieus. Niet zelden hebben zij daar een natuurlijke verklaring voor. Het onderscheid tussen mens en dier is volgens hen dat de mens niet uitsluitend door instincten wordt gedreven, maar in staat is na te denken over zijn eigen handelen. Hij heeft de mogelijkheid te kiezen om iets wel of niet te doen.Die voortdurende keuzemogelijkheid leidt bij hem tot existentiële onzekerheid. Uit permanente twijfel en angst komt, aldus sommige wetenschappers, de godsdienst voort. Mensen kunnen niet zonder iets hogers waarbij ze steun zoeken en noemen dat hogere niet zelden God.

Groot bezwaar tegen deze redenering is dat God niet zozeer als feit maar als menselijke constructie wordt gezien. Maar dat daargelaten, in deze theorie is ook iets dat aanspreekt. Want zou dat onverbeterlijk religieuze in de mens niet op een betere wijze verklaard kunnen worden, namelijk door een ingeschapen godskennis?

Hoe dit ook zij, godsdienst is onuitroeibaar. Het moderne verlichtingsdenken mocht dan menen dat religie op den duur zou uitsterven naarmate de wetenschappelijke kennis toenam, tot nu toe wijst niets daarop. Mede door de oprukkende islam speelt religie in het geseculariseerde Nederland weer een grote rol. In de maatschappij en dus ook aan het Binnenhof. Zie de debatten van het afgelopen jaar.

Als het daarom gaat, kunnen interessante conclusies getrokken worden uit een door deze krant uitgevoerd onderzoek onder alle leden van de Tweede Kamer. Een onderzoek dat naar wij weten op deze wijze nooit eerder is gedaan. Maar liefst 67 procent van de parlementariërs spreekt uit positief te staan tegenover godsdienst en 58 procent van hen noemt zichzelf religieus. Slechts 4 procent van de Kamer staat uitgesproken negatief tegenover religie.

Dat zijn op zichzelf bemoedigende cijfers. Wandaden door islamitische extremisten hebben er blijkbaar niet toe geleid dat politici alle vormen van religie op één hoop zijn gaan gooien en een algemeen, negatief gevoel hebben ontwikkeld bij alles wat naar godsdienst riekt. Veel kamerleden, zo blijkt uit het onderzoek, zien religie als weliswaar niet het enige, maar wel een belangrijk bindmiddel in de samenleving. Een enkeling geeft aan zelf niet te geloven, maar soms jaloers te zijn op degenen die het wel doen.

Nogmaals, dat is op zichzelf bezien positief. Maar het is nog geen garantie voor het behoud van christelijke elementen in onze samenleving. Daarvoor zal de ruime kamermeerderheid die aangeeft positief te staan tegenover religie, ook in het praktische parlementaire werk daaruit steeds haar consequenties moeten trekken. Want een algemeen besef hebben van de waarde van godsdienst is één, daar gevolgen aan verbinden in bijvoorbeeld een debat over artikel 23, is twee.

Daar komt nog iets bij. Een aantal kamerleden geeft aan weliswaar positieve kanten van godsdienst te zien, maar het mag geen onverdraagzame godsdienst zijn. We moeten wel ieder in zijn waarde laten, zo redeneert men. Maar de uitdaging voor de komende jaren zou nu juist wel eens kunnen zijn een manier te vinden om om te gaan met een godsdienst die zich erop beroept dé waarheid in pacht te hebben. Met andere woorden: Hoe verdraag je de onverdraagzamen?

Ten slotte is er nog een reden waarom we niet alléén maar positief kunnen zijn over het meevallende religieuze besef van politici. Als christenen weten we dat het niet genoeg is te geloven dat er ’ergens best wel iets zal zijn’, maar dat persoonlijk behoud alleen te vinden is in het geloof in die Ene, drie-enige God, Die zich geopenbaard heeft in de Bijbel. Het zou geweldig zijn als een meerderheid van de Kamer die vorm van religie kende.

Meer over
Commentaar

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer