Mene, mene, tekel, upharsin
Nederland is nog lang niet klaar om een terroristische aanval te kunnen weerstaan. Dat zeiden eind vorige week twee Amerikaanse experts. De beveiliging moet sterk verbeteren. Want beiden zijn er glashelder over: de vraag is niet óf er een aanslag komt, de vraag is slechts nog: Wanneer?Dat laatste beseft de overgrote meerderheid van de bevolking inmiddels ook wel. We maken deel uit van de westerse wereld, die vanwege de decadentie door moslimfundamentalisten wordt verafschuwd. Nederland heeft manschappen zitten in Afghanistan en Irak.
Maar weten dat we risico’s lopen is nog niet hetzelfde als leven vanuit het besef dat we in gevaar zijn. Dat is een groot verschil.
Ondanks alle dreiging vieren Nederlanders vakantie en feest. De achterliggende dagen konden mensen bij verschillende grote evenementen vertier vinden. In Rotterdam werd gisteren een auto- en motorrace gehouden, in Spaarnwoude het muziekfestival Dance Valley en zaterdag in Amsterdam de botenparade van het homofestival Gay Pride.
De aantallen bezoekers van de verschillende festiviteiten waren indrukwekkend. Naar Spaarnwoude kwamen 40.000 mensen en in Amsterdam waren er zaterdag 350.000. Daar waar de opkomst lager lag dan voorgaande jaren, was volgens de organisatoren het natte weer de oorzaak. De dreiging van mogelijke aanslagen had daarop geen invloed.
Het is duidelijk: „Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.” Of, zoals de Volkskrant kopte boven een sfeerverslag over de Gay Pride van zaterdag: „Dansen op de vulkaan van het terrorisme.”
Nieuw is het niet dat mensen onder de grootste dreiging hun angst wegduwen door zich in feestgedruis te storten. In het bijbelboek Daniël staat beschreven hoe koning Belsazar een grote maaltijd hield. De Chaldeeuwse vorst feestte uitbundig terwijl de Meden en Perzen al grote delen van de stad Babylon veroverd hadden en zich opmaakten om de paleisburcht in te nemen. En toen verscheen plotseling het handschrift op de wand: „Mene, mene, tekel, upharsin - geteld, geteld, gewogen, te licht bevonden en aan stukken geslagen.” Diezelfde nacht werd Belsazar gedood.
De historicus Huizinga schreef eind jaren dertig: „Wij leven in een bezeten wereld, en wij weten het.” Vandaag de dag kunnen we zeggen: „Wij leven in een bezeten wereld, en wij willen het niet weten.” De dreiging van moslimaanslagen bagatelliseren we en -erger- negeren we. Ons onbekommerde leven moet doorgaan.
Dat geldt ook de kerkmensen. Natuurlijk worden binnen orthodox-christelijke kring een autorace en een muziekfestival op zondag afgekeurd. Terecht. Zeker zijn er onoverkomelijke bezwaren tegen het homofestival dat het Amsterdamse gemeentebestuur zonodig moet organiseren om het homovriendelijke, tolerante imago van de stad weer op te poetsen.
Maar daarmee zijn christenen niet klaar. De decadentie van de samenleving is niet primair de schuld van mensen die weigeren te rekenen met God en Zijn geboden. Het is allereerst de schuld van de kerkgangers. De Heere Jezus zegt tot degenen die Zijn Naam belijden: „Gij zijt het zout der aarde.” Maar wat als het zout smakeloos is geworden?
Toen op 18 september 2001 in New York een kerkdienst werd gehouden vanwege de aanslagen een week eerder begon de Amerikaanse predikant zijn preek met de vraag: „Weet u waarom we nu een gebedsdienst moeten houden? Omdat we voor 11 september vergeten zijn samen te komen om te bidden voor ons land en volk.”
Herhaalt de geschiedenis zich? Inderdaad, Nederland is nog niet klaar om terreuraanslagen te weerstaan.