Meer onderwijstaken
Lastige vragen oplossen. Dat moeten vooral de meesters en jufs voor de klas maar doen. Problemen waar ouders geen raad mee weten schuiven zij vaak snel en gemakkelijk door naar de school. Dat was vroeger al zo, dat is nu nog zo.Er is alleen een belangrijk verschil. Dertig, veertig jaar geleden ging het vooral om kennisvragen. Om weetjes die ouders niet paraat hadden. Daar heeft de huidige generatie vaders en moeders veel minder de hulp van de school voor nodig. Hebben zij de kennis niet paraat, dan biedt een kwartiertje googlen op internet vaak wel uitkomst.
Moderne ouders hebben andere vragen. Over opvoeding, over gedragsmoeilijkheden van hun kind. Indringende, lastige vragen waar zij geen antwoord op weten. Of niet willen weten, omdat ze het zelf te druk hebben met andere dingen.
Voor dat soort zaken verwachten zij het van de school. Onderwijsgevenden hebben in hun opleiding het nodige gedaan aan pedagogiek en psychologie. Daarom vinden ouders dat het probleemgedrag van hun kind maar door de man of vrouw voor de klas moet worden aangepakt.
Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst uit dat niet alleen ouders steeds meer van het onderwijs verwachten, maar ook de overheid. In de loop van de achterliggende jaren zijn allerlei taken bij de scholen neergelegd. Daarbij gaat het in de eerste plaats om opvoedings- en begeleidingstaken.
Dat is echter niet het enige. Om een voorbeeld te noemen: steeds meer scholen krijgen van gemeentebesturen de vraag om iets te regelen voor de opvang van kinderen voor en na schooltijd. Of het er maar even bij kan.
Die verschuiving van taken richting het onderwijs plaatst scholen voor lastige dilemma’s. Zij moeten keuzes maken, want ze kunnen niet alles. Bovendien krijgen zij vaak wel extra taken maar geen extra faciliteiten.
Scholen zijn primair instellingen waar kinderen onderwijs krijgen, opdat ze straks met voldoende kennis en vaardigheden toegerust de maatschappij in kunnen.
Duidelijk is dat het daarbij niet alleen gaat om overdracht van wetenswaardigheden. Bijvoorbeeld ook het oefenen in sociaal gedrag binnen groepen maakt daar deel van uit. Dat op dit punt wat van scholen verwacht mag worden is evident.
Maar het is iets anders wanneer ouders al dan niet gemakshalve basale opvoedingstaken doorschuiven naar scholen. En dat gebeurt. Onderwijsgevenden klagen dat veel kinderen de elementaire regels van fatsoen niet meer kennen. En zo is er meer. Een deel van de jongeren vertoont probleemgedrag omdat de opvoeding thuis faalt. De wissel die daarvoor op leerkrachten wordt getrokken is wel erg groot.
Vaak te groot. Zeker wanneer de ouders aan de ene kant hun opvoedingstaak verzaken en dan de school vragen de problemen op te lossen - en aan de andere kant weigeren zich vierkant achter de school te stellen. De moderne, kritische ouder verwacht veel van de school en weet tegelijk precies wanneer de leerkracht buiten zijn boekje gaat.
Falende opvoeding thuis heeft vaak gevolgen voor het toekomstig functioneren in de maatschappij. Dat de overheid scholen daarom vraagt te doen wat mogelijk is om asociaal gedrag te corrigeren, is te begrijpen. Leerkrachten zijn na de ouders degenen die het dichtst bij de kinderen staan. Langs die weg valt er wellicht nog iets te bereiken.
Maar dan zal van overheidswege daar ook meer financiële ruimte voor geboden moeten worden. Anders moeten scholen op de duur zo veel tegelijk doen, dat geen enkele taak goed wordt uitgevoerd.