Onderzoek in Europa blijft zorgenkindje
Europa geeft, ondanks goede voornemens van regeringsleiders, in vergelijking met Japan en de VS nog steeds te weinig geld uit aan onderzoek en ontwikkeling.
Over minder dan vijf jaar kan zelfs China de Europeanen op dit punt hebben ingehaald.
Dat staat in een dinsdag verschenen EU-rapport over wetenschap, techniek en vernieuwing.
Nog altijd geven de Europese landen 1,9 procent van hun bruto binnenlands product uit aan onderzoek. In dat cijfer zijn de uitgaven van zowel staat als bedrijfsleven meegenomen. In het jaar 2000 hadden de toenmalige leiders zich voorgenomen het percentage tegen 2010 op te trekken tot 3, omdat onderzoek en vernieuwing de economie een stevige basis kunnen geven. Maar uit het rapport blijkt dat er nog altijd niets is veranderd.
In de VS gaat 2,6 procent van de welvaart naar onderzoek en in Japan zelfs 3,15 procent. De laatste jaren zijn de onderzoeksuitgaven in de VS overigens wel licht gedaald, in relatieve zin ten opzichte van de welvaart. Dat komt doordat veel bedrijven hun onderzoekslaboratoria verplaatsen naar Azië en met name China. In China gaat nu al 1,3 procent van de welvaart naar onderzoek en met het huidige groeitempo zit het land tegen 2010 al op het Europese percentage van 1,9.
„Als we dit verliezen, waar kan Europa dan nog wel op concurreren?” vroeg verantwoordelijk eurocommissaris Potocnik zich bij de presentatie van de cijfers af. Hij vroeg de Europese regeringen zich aan hun belofte te houden en de uitgaven aan wetenschap en techniek op te schroeven. Ook wilde hij dat de EU-landen zijn plannen steunen om de Europese subsidiepot voor onderzoek te verdubbelen.
Ook het bedrijfsleven moet een duit in het zakje doen. Maar het probleem daarbij in Europa is dat groeiende, jonge hoogtechnologische bedrijven nauwelijks steun krijgen van investeringsmaatschappijen, aldus Potocnik. In de VS is die steun er volgens hem wel.