Voor John Snot naar de stembus
Na de Tweede-Kamerverkiezingen van verleden week klinkt in kringen van PvdA en D66 de roep om hervormingen van het kiesstelsel. D66 pleit al jaren voor een districtenstelsel.
In een districtensysteem is het land opgedeeld in kiesdistricten met een (ongeveer) gelijk aantal inwoners. In elk district zijn meer kandidaten, maar alleen de kandidaat met de meeste stemmen wordt afgevaardigd. Stemmen op de niet-winnende kandidaat vervallen.
In het systeem van evenredige vertegenwoordiging telt elke stem. Een mijnwerker uit Limburg kiest gewoon een marineman uit Den Helder, zonder zich aan een district te storen.
Groot-Brittannië is vermaard om zijn districtenstelsel. Dit leidt soms tot vreemde situaties. De Conservatieve Partij bijvoorbeeld heeft in Schotland net zo goed kandidaten als in Engeland. Toch zit er niet één Schotse Conservatief in het Westminster-parlement. Er zijn Tories genoeg in Schotland, maar niet één kandidaat haalt de meerderheid in een kiesdistrict.
Toen de Schotten in 1999 ook een eigen parlement kregen, kozen ze voor een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het districtenstelsel vond men maar middeleeuws en achterhaald. En toen haalden de Conservatieven maar liefst 15 procent en kwamen ze met negentien zetels in de kamer. Kortom: bij de algemene verkiezingen voor het Westminster-parlement komen de tienduizenden Tories allemaal voor John Snot naar de stembus.
Het districtenstelsel manipuleert dus de uitslag. In Schotland ’vergeet’ het zomaar 15 procent van de stemmen. En in de Verenigde Staten had George W. Bush minder stemmen dan Al Gore, maar toch werd hij president. Deze vertekening treedt op doordat je in een districtenstelsel niet zozeer het aantal ondersteuners van een kandidaat meet, maar vooral de concentratie van die aanhangers.
Voor kleinere politieke bewegingen, zoals christelijke partijen, is die concentratie dus van levensbelang. Opvallend was dat de SGP vorige week als enige van de kleine partijen in vijf gemeenten de meeste stemmen had. GroenLinks, D66, de SP en de ChristenUnie slaagden daar in niet één gemeente in. Maar in een districtenstelsel betekent dit gelijk dat alle SGP-stemmen buiten die winnende districten in het grote niets verdwijnen.
Toch heeft het districtenstelsel ook voordelen. Het creëert een sterkere band tussen de kiezer en de gekozene, wat vooral in grote landen noodzakelijk is.
Het systeem dwingt elke politicus direct met zijn kiezers in gesprek te gaan. Typerend voor landen met een districtenstelsel is dat parlementariërs in steden en dorpen hun kantoor hebben, waar medewerkers zitten en waar ze zelf geregeld spreekuur hebben. Elke eenvoudige kiezer kan daar klagen en met de vuist op de balie slaan.
Zo’n directe band tussen kiezer en gekozene is er in Nederland niet. Kamerleden brengen alleen werkbezoeken, waar ze voornamelijk gepoetste schoenen en dure dassen zien. Als PvdA-kamerleden regelmatig inloopspreekuren in de arbeiderswijken (inclusief de ”no-go-gebieden”) hadden gehad, zouden ze zich veel eerder bewust zijn geworden van de afkalvende steun. Pogingen om de kloof tussen burger en politiek te verkleinen, kun je dus niet bij voorbaat afwijzen.
Het districtenstelsel is hiervoor echter niet de geschikte oplossing. Het is en blijft een ouderwets en gebrekkig systeem.
Maar partijen kunnen zelf ook veel doen om het contact met de regio’s te verbeteren. De kandidatenlijsten van de grootste voorstanders van democratische vernieuwing (PvdA, D66 en GroenLinks) puilen uit van mensen uit de Randstad. Terwijl je op de lijst van het CDA veel onbekende dorpsnamen ziet. Dit respect voor de regio’s verklaart zeker voor een deel het succes van het CDA. Klassiek zijn bij het CDA de kamerleden die vanuit de regio op eigen kracht worden gekozen en geen overtollige stemmen van de lijsttrekker nodig hebben.
Interessant is dat deze regio’s steeds belangrijker schijnen te worden. Enerzijds is er door de Europese integratie een ontwikkeling naar een hoger niveau. Parallel daaraan is er in heel Europa juist een herleving van de regio’s. De (her)oprichting van het Schotse Parlement is maar een van de vele voorbeelden.
Dit accent op de regio’s kan voor politieke partijen een extra prikkel zijn om weer dichter bij de mensen te komen. In het verleden was het heel gebruikelijk dat politici vanuit de gemeenteraad en de Provinciale Staten opklommen naar de Tweede en de Eerste Kamer. Gezien de jongste ontwikkelingen is dit nog niet zo gek nog niet.
Met een kleine hervorming van het stelsel kunnen partijen zelfs meer doen. Kandidatenlijsten hoeven niet overal in het land hetzelfde te zijn. De PvdA kan in Limburg een Maastrichtenaar op nummer 1 of 2 zetten, terwijl diezelfde persoon op de Friese lijst op 20 staat.
Dit dwingt partijen in alle provincies aansprekende kandidaten te zoeken. Tegelijk biedt dit de regio de kans zich met een politicus te identificeren. Dit systeem heeft vrijwel alle voordelen van het districtenstelsel, zonder dat er stemmen verloren gaan.
Hoewel het CDA slechts een gematigd voorstander is van hervorming van het kiesstelsel, ligt het juist helemaal in de traditie van deze partij om dit in een nieuw kabinet mogelijk te maken.