Gevecht om landbouwmiljarden
Als het om de landbouwuitgaven van de Europese Unie gaat, zegt minister Veerman van Landbouw: „Afspraak is afspraak.” Hij wil niet aan het akkoord uit 2002 over het toekomstige landbouwbudget tornen. Gebeurt dat toch, dan stapt hij op, zo bevestigde hij vorige week nogmaals.
De landbouwminister werkt nu in allerijl aan een notitie waarin hij zal betogen waarom Nederland moet vasthouden aan die afspraken. Want er wordt stevig gezaagd aan de poten van dit Europese akkoord.
De Britse premier Blair -het komende halfjaar voorzitter van de EU- wil de landbouwuitgaven ter discussie stellen, bij voorkeur in 2008, maar in ieder geval ruim voor het nu geplande 2014. Hij vindt het niet meer van deze tijd dat zo veel geld naar een relatief kleine groep boeren gaat. Premier Balkenende wijst die discussie in tegenstelling tot Veerman niet resoluut van de hand.
Een overzicht van de afspraken over de Europese landbouwmiljarden en belangen hierin voor de Nederlandse boeren:
-In 2004 was het Europese landbouwbeleid begroot op 44,8 miljard euro, circa 40 procent van de totale EU-begroting. Onder meer door hervormingen van het landbouwbeleid is dat aandeel de laatste vijftien jaar flink geslonken. In 1990 slokten de landbouwuitgaven (toen ongeveer 70 miljard gulden) nog 80 procent van de Europese begroting op.
-In 2002 hebben de lidstaten afspraken gemaakt over de Europese landbouwuitgaven tussen 2007 en 2013. Dit werd gedaan om te voorkomen dat de landbouw na de toetreding van de tien nieuwe lidstaten als Polen en Hongarije in 2004 onbetaalbaar zou worden. De uitgaven in 2007 worden bevroren op het niveau van 2006, het zogenoemde plafond (dan 45,3 miljard euro). Ieder jaar komt daar een inflatiecorrectie bij van slechts 1 procent.
-De Nederlandse landbouw, ooit ruim gesubsidieerd, is de minst ondersteunde van de EU. Nederland krijgt 2,6 procent van de Europese landbouwpot. Ter vergelijking: Nederlandse boeren en tuinders zorgen voor 7 procent van de totale agrarische productie van de EU. Grote ontvanger is Frankrijk, dat 23 procent van het budget opslokt. Op de tweede plaats komt Duitsland met 16 procent. Ook landen als Ierland (4 procent) en Griekenland (6 procent) ontvangen meer.
-In Nederland zijn het vooral de akkerbouwers en melkveehouders die geld uit Brussel krijgen. De intensieve veehouderij en de tuinbouw, die samen 55 procent van de Nederlandse productie voor hun rekening nemen, krijgen helemaal niks. Tweederde van de Nederlandse landbouwsector is volgens het ministerie van Landbouw „niet of nauwelijks” afhankelijk van de steun uit Brussel.
-Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is de afgelopen jaren in stappen flink hervormd. De suikersector wacht deze liberalisering nog. De subsidies aan boeren ondergaan hierdoor ook veranderingen. Steeds meer krijgen zij een bijdrage aan hun inkomen, in plaats van steun per hoeveelheid geproduceerde groenten, fruit, zuivel of vlees. De landbouwuitgaven bestonden in 1993 nog voor 91 procent uit markt- en prijsondersteuning, in 2002 was dit nog een slechts een kwart. Sommige boeren hebben die inkomenssteun hard nodig: het Landbouw Economisch Instituut (LEI) verwacht dat deze toeslagen in 2008 voor hen gemiddeld 30 procent van het bedrijfsinkomen zullen zijn. Daarnaast wordt landbouwsubsidie steeds meer een plattelandssubsidie: een boer die via bijvoorbeeld natuur- of weidevogelbeheer het landschap onderhoudt, ontvangt geld van de EU.