Psychologie van een bekeringsverhaal
Titel:
”Religie, melancholie en zelf. Een historische en psychologische studie over een psychiatrisch egodocument uit de negentiende eeuw”
Auteur: J. A. van Belzen
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2005
Pagina’s: ISNB 90 435 1011 4; 498
Prijs: € 39,90. Was het boek ”Religie, melancholie en zelf” een orgel-cd, dan zou ik het prijzen om de virtuositeit van het kritisch-wetenschappelijke handwerk. Mijn bedenkingen richten zich op het gebrek aan geloofsmuzikaliteit.
Een boek over een boek, zo zou je ”Religie, melancholie en zelf” kunnen noemen. Het is een studie over een boek dat mevrouw Doetje Reinsberg-Ypes in 1898 over zichzelf schreef onder de titel ”Bekeeringsgeschiedenis”. De ondertitel luidt: ”Een historische en psychologische studie over een psychiatrisch egodocument uit de negentiende eeuw”.
De auteur is niemand minder dan Jaap van Belzen. Als godsdienstpsycholoog heeft hij gepubliceerd over psychiatrie voor en door gereformeerden. Van Belzen, die verscheidene doctoraten heeft op het gebied van de sociale wetenschappen, de geschiedenis, de wijsbegeerte en de godsdienstwetenschappen en een hoogleraarschap in de godsdienstpsychologie aan de hoofdstedelijke universiteit, voegt hiermee een vuistdik boek toe aan zijn nu al zo omvangrijke oeuvre. Van Belzen kan het zich veroorloven om over het commentaar van twaalf geleerden bij zijn manuscript op te merken: Ik heb geprobeerd er mijn voordeel mee te doen.
De godsdienstpsychologie bestudeert godsdienstig gedrag. Ook in het geloofsleven hebben mensen gevoelens, gedachten en omgangsvormen. Veel van wat rondgaat in de godsdienstpsychologie zal enige herkenning oogsten bij hen die zelf vertrouwd zijn met godsdienst. Het wetenschappelijke terrein van de godsdienstpsychologie is echter niet zonder voetangels en klemmen. Hoe zeker is de godsdienstpsychologie van haar kennis? Hoe ziet dit vak samenhang en onderscheid tussen geloofsmatig en psychisch functioneren van de mens? Is geloof werkelijk anders dan het psychische, en gelden daar dan wezenlijk andere wetmatigheden? Wat onttrekt zich aan wetenschappelijke kennisvorming?
Bekering
Van Belzen trof tijdens de voorbereiding van een van zijn promoties in de bibliotheek van het psychiatrisch ziekenhuis Veldwijk -thans een locatie van Meerkanten in Ermelo- een boek aan van Doetje Reinsberg-Ypes, die leefde van 1840 tot 1900. Ze stelde in 1898 haar ”Bekeeringsgeschiedenis” te boek. Reinsberg-Ypes beschrijft haar leven zonder God en haar opname in het psychiatrisch ziekenhuis Veldwijk vanwege -wat zij noemt- bezetenheid van de duivel. Ook tekent ze haar levenservaringen als verloste door Jezus Christus. Ze sluit af met een reeks brieven aan predikanten en behandelaars, onder wie dr. H. H. Kuiper en prof. L. Lindeboom. Een borstbeeld van de laatste siert overigens het terrein van Veldwijk.
Reinsberg-Ypes bezat een hotel in Amsterdam. Ze was van 1890 tot 1892 opgenomen in Ermelo en zag haar herstel als een wonder van God. Over deze ”Bekeeringsgeschiedenis”, een boek van ongeveer 450 bladzijden, gaat de studie van Van Belzen. Hij stelt de volgende vragen: Wat is de rol van religie geweest in haar ziekte en in haar genezing? Vanuit welke psychologische posities spreekt zij in haar boek? Welke religieuze invloeden heeft zij ondergaan, welke betekenis hebben die voor haar gehad en welke plaats heeft haar bekeringsgeschiedenis in haar psychische huishouding ingenomen? Wat is de relatie tussen bekering en persoonlijkheid? Antwoorden worden gegeven door de veelzijdige inhoud van deze levens- en bekeringsgeschiedenis te houden tegen het licht van heel veel psychologische theorie over het ”zelf” van de mens.
Egodocumenten
”Religie, melancholie en zelf” bevat een duizelingwekkende hoeveelheid informatie, uitgesmeerd over bijna 500 bladzijden. Het is een leesbaar, soms taai theoretisch studieboek, dat toch vragen oproept. Je kunt je afvragen of een auteur die geen psychiater is wel psychiatrische diagnostiek zou moeten verrichten.
Een kanttekening betreft ook de kennisvorming over godsdienstpsychologie. Van Belzen wijst op een opmerking uit 1901 dat die kennisvorming goed te baseren is op egodocumenten. Maar al in 1894 noteert Abraham Kuyper in zijn ”Encyclopaedie der Heilige Godsgeleerdheid” praktisch hetzelfde omtrent het niet onverwante pastoraat, door de betekenis van de anekdote voor dit vakgebied te beklemtonen.
Ondanks de verantwoording over de insteek van het boek vraag ik me af of de auteur niet iets van een eigen godsdienstige oriëntatie had moeten tonen. Wat richt zijn eigen denken eigenlijk? In elk geval had hij een wijsgerig deel veel uitdrukkelijker kunnen uitwerken. Wie het kennisveld van de psychologie wil verbinden met een ander kennisveld, begeeft zich naar de randen van beide kennisvelden, om daar te stuiten op vakfilosofische vragen over de aard en de grenzen van die kennisvelden afzonderlijk en de eventuele rangorde ertussen.
Calvijn
Deze vragen klemmen des temeer als een van de kennisvelden de geloofswetenschap betreft. Omdat je de vragen niet gemakkelijk kunt beantwoorden, moeten keuzes worden gemaakt. Keuzes die, naar mijn overtuiging, geloofsmatig van aard zijn. Alleen al zo had de vooringenomen geloofsoriëntatie van de auteur aan het licht kunnen en ook moeten komen.
Het grondthema van ”Religie, melancholie en zelf” is in feite dezelfde kwestie waarmee Johannes Calvijn zijn ”Institutie” opent: de kennis van God en de kennis van onszelf zijn ten nauwste aan elkaar verbonden en hangen onderling samen. Was dit boek een orgel-cd, dan zou het geprezen worden om de virtuositeit van het kritische wetenschappelijke handwerk. Bedenking zou zich richten op het gebrek aan geloofsmuzikaliteit en op de veronderstelling dat je zo’n gebrek kunt maskeren door alle registers van wetenschappelijke theorie open te trekken.