Vrome teksten, maar onhistorisch
Titel:
”Het uitgelezen boek. De bijbel in Nederland”
Auteur: Leen den Besten
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2005, ISBN 90 211 4041 1
Pagina’s: 260 blz., € 18,90. ”Uitgelezen” is mooi dubbelzinnig: het boek is dichtgeslagen; het kan ook zorgvuldig gekozen werk betekenen. Zó zal de auteur van ”Het uitgelezen boek. De bijbel in Nederland” het wel bedoelen. Drs. Leen den Besten, predikant in de PKN te Zevenaar, beschrijft het ontstaan van 66 heilige geschriften die samen Bijbel heten. Vanwaar kwamen ze en hoe gingen ze in vele talen de wereld over?
Een boek over het Boek der boeken is welkom, nu het aantal bijbelvertalingen zo in opmars is. Wie kan het nog bijbenen? Er zijn wel vier soorten Statenvertaling (SV) in omloop. Verder: Het Boek, de Groot Nieuws Bijbel, de Nieuwe Vertaling van 1951, de Nieuwe Bijbelvertaling anno 2004, de Naardense Bijbel (ook 2004), de rooms-katholieke Willibrordvertaling (WV) en straks voor evangelische gebruikers een herziene WV en deelvertalingen: een onvoorstelbare luxe, terwijl nog zo veel talen geen bijbel kennen!
Sinds prof. C. C. de Bruin drie eeuwen na de Statenvertaling van 1637 met ”De Statenbijbel en zijn voorgangers” kwam, is er rond Nederlandse bijbelvertalingen wel wat gepasseerd. De Bruins publicatie werd nog in 1993 door Broeyer bewerkt, maar ”Het uitgelezen boek” is niet overbodig. Den Besten biedt meer dan de ondertitel belooft: niet slechts oude vertalingen zoals de Delftse en de Deux-Aes-bijbel of die van Vorsterman et cetera. Hij schetst een complete (ontstaans)geschiedenis van de Bijbel - voor hem een „uniek en nog altijd actueel geloofsboek”- met de vele genres der 66 boeken, dateringen, canonvorming, ontwikkeling van papyrus tot gedrukt boek enzovoort.
Onhistorisch
Soms lijkt het een min of meer objectieve geschiedenis van tekst en traditie, maar bij het punt van de historische betrouwbaarheid van de Schrift, als door de Geest geïnspireerd en gezaghebbend Woord van God, laat de auteur het afweten. Hij gaat in op vele vormen van schriftkritiek, benadrukt dat deze teksten niet historisch betrouwbaar zijn, maar onderwijs in verhaalvorm, literaire scheppingen, gelovige verbeeldingskracht. Lezen in deze boeken blijft wél een ontdekkingstocht.
Den Besten zet vele leeswijzen op een rij, van de joodse (met grote eerbied voor de masoretische tekst) tot de Amsterdamse School van Breukelman en Deurloo en feministische bijbeluitleg (Hooglied!). Daarna volgt de kunst van het bijbelvertalen: problemen, kenmerken en culturele grenzen.
In de tweede sectie bespreekt Den Besten bijbeluitgaven vanaf de Septuagint via de Moderne Devotie tot de Nieuwe Bijbelvertaling in 2004. Daarbij joodse vertalingen (A. S. Onderwijzer!), de lutherse Visscherbijbel, de Nieuwe Wereldvertaling van de Jehovah’s Getuigen, streektaal- en prentbijbels.
Dit deel is wel het meest objectief. In het eerste neemt de auteur veel schriftkritiek kritiekloos over. De bijbelschrijvers -voor hem veelal „redacteuren”- „lijken te weten wat God weet (…) en zelfs wat Hij bij zichzelf denkt.” Van „alle Schrift door God ingegeven” of goddelijke inspiratie der „heilige mannen Gods” rept deze theoloog met geen woord.
Fabel en fictie
Niet de auteurs van deze, tot één boek samengesmede, literaire en legendarische teksten, zijn voor Den Besten het belangrijkst, want „wie dat waren zullen we wel nooit weten.” Nee, het gaat om wat gelovigen, toen en later, erin zagen en ermee deden, afhankelijk van context en cultuur. Daar zit een kern van waarheid in, maar zijn receptie van oude teksten uit vele eeuwen is wel wat anders dan het aloude: „Zo zegt de Heere” of het „God sprak al deze woorden.”
Ik vind het boek leerzaam over de geschiedenis der bijbelvertalingen. Den Bestens knieval voor de Schriftkritiek maak ik niet mee, zijn bijval van termen als gehistoriseerde fictie, filosofische fabel en „dat we bitter weinig van Jezus weten” evenmin.
Volledig kan zo’n paperback niet zijn, maar Den Besten selecteert en citeert opvallend vaak Trouw. Het Nederlands Dagblad, het Reformatorisch Dagblad en Standvastig (uitgave van de Gereformeerde Bijbelstichting) zag hij kennelijk niet in, hoewel juist díé veel over bijbelse zaken publiceren. Bij de huidige prentbijbels noemt hij Marcus van Loopik en Marc Chagall niet, Mart Kempers wel.
Heiligenlevens
Interessant is de verklarende woordenlijst en de vele geraadpleegde literatuur. Wie de geschiedenis van de Bijbel -iets anders dan bijbelse geschiedenis!- wil bestuderen kan hiermee aan de slag. Opmerkingen als „(…) dat geen van de evangelisten Jezus van Nazareth persoonlijk heeft gekend” en dat zij oude bronnen aanvulden met eigen opvattingen, nemen wij met een flinke schep zout. Het is mij altijd een raadsel waarom moderne schriftgeleerden soms Homerus of Herodotus tot op de letter geloven, maar nauwgezet speurwerk van Lukas in Handelingen afdoen met fictie en vrome geloofsgetuigenissen, en de Evangeliën zien als middeleeuwse heiligenlevens.