Alle mensen dragen een masker
Titel:
”Kronieken van een koninkrijk”
Auteur: Jennifer Rees Larcombe; vert. Tineke Tuinder
Uitgeverij: Gideon, Hoornaar, 2005
ISBN 90 6067 974 1
Pagina’s: 237
Prijs: € 15,50. Sir Rogers harnas piept en knarst nog van nieuwigheid als hij zich opgeeft voor een reis door het Land van Volslagen Verlatenheid. Tot zijn teleurstelling ontmoet hij er geen enkele draak. Toch delft de kersverse ridder van de Achthoekige Tafel in het eerste hoofdstuk van ”Kronieken van een koninkrijk” bijna het onderspit. Niet door toedoen van monsters, maar door kleine, miezerige grijze mannetjes: de Morbides.
Het paard van ridder Roger heeft eerder dan zijn berijder door dat de Morbides gevaarlijker zijn dan draken. „Het snoof ontstemd, maar niemand lette op het dier.”
De schrijfster, Jennifer Rees Larcombe, noemt de Morbides al in haar voorwoord. Daarin geeft ze aan hoe en waarom ze ”Kronieken van een koninkrijk” schreef. „De verhalen zijn, net als champignons, gegroeid in het duister dat mijn leven in die tijd soms heeft beheerst.” Toen zij na een ernstige ziekte in een rolstoel terechtkwam, wachtte haar de moeilijke taak om zo zes kinderen op te voeden. Ze viel ten prooi aan twijfel, angst en depressies. Het zijn die „onzichtbare vijanden” en „zwartgallige monsters” die ze als grijze Morbides een plaats gaf in het verhaal.
Walgelijk stelletje
Al is er een rode draad, de zestien verhalen in ”Kronieken van een koninkrijk” zijn los van elkaar te lezen. De boodschap is ook zonder voorwoord duidelijk. Zo is het de grote fout van ridder Roger dat hij zich niet houdt aan de afspraak met de koning: hij mocht onderweg met niemand praten. Zijn koning is de Goede Koning Paxalom, die leefde „in de dagen van draken en belaagde jonkvrouwen, toen ridders nog harnassen droegen en koningen zelfs bij het ontbijt al een kroon ophadden.”
Middeleeuws, zo noemt de achterflap de verhalen. Wat de kastelen-en-riddercontext betreft zou je ze zo kunnen noemen, maar de emoties zijn tijdloos en de stijl is eigentijds. „„Maak dat je wegkomt, walgelijk stelletje!” schreeuwde Roger, terwijl hij om zich heen sloeg, mepte en hakte. „Stelletje ellendige, akelige, achterbakse, valse twijfelzaaiers!””
Met dit soort citaten wil Larcombe hedendaagse mensen bereiken. Ze schrijft niet alleen voor zichzelf, maar probeert anderen iets te laten begrijpen van „Gods vergeving en buitengewone genade.” Ze legt een link met de gelijkenissen uit de Bijbel: „Als Jezus de mensen een les wilde leren, verpakte hij die vaak in een verhaal dat de mensen boeide en dat ze konden onthouden, terwijl ze tegelijkertijd de bittere pil moeiteloos slikten.”
De vertellingen van Larcombe zijn niet moeilijk. Ook zit er een geestelijke les in, maar de manier waarop ze het woord gelijkenis gebruikt, klopt niet helemaal. Er is geen sprake van een gelijkenis als je daaronder verstaat dat hoorders en lezers voorbeelden uit hun dagelijkse leven voorgeschoteld krijgen. Zelfs als deze kronieken in de Middeleeuwen waren voorgelezen, hadden de mensen niet herkennend geknikt bij het horen over een drankje dat doden opwekt. Ik zou liever spreken van verhalen met allegorische elementen.
Vermomming
Larcombes kronieken lijken nog het meest op sprookjes, al lopen ze niet allemaal goed af. Wat trouwens wel past bij de bijbelse waarheid…
Neem bijvoorbeeld ”Het treurige verhaal van baron Sebastiaan”. De reden van Sebastiaans ondergang is aangrijpend. Ondanks Paxaloms onvoorwaardelijke liefde voor hem blijft deze baron erbij: „Niemand heeft u zo teleurgesteld als ik. (…) Ik verdien uw liefde of vergeving niet.”
Deze eenvoudige verhalen stemmen tot nadenken. Zo vertelt een zeeman in hoofdstuk 12 aan de ridders over het Land van Schijn, waar niemand zijn ware gezicht laat zien. Vermommingen zijn verplicht, en er ’wandelt’ een bal rond die wanhopig zijn best doet iedereen te helpen: het stekelvarken, de suikerspin, de opwindmuis met een label ”Ik heb het vreselijk druk” en de toren van graniet („Die arme kerel is ooit diep gekwetst”). Een expert uit het Land van Schijn zegt: „Alle mensen dragen een vermomming. Maar ik heb gehoord dat die soms onzichtbaar is.” Boven het hoofdstuk staat de tekst uit Matthéüs 23:27.