Filantropie is onzichtbaar
Private middelen worden steeds belangrijker voor het in stand houden van de kwaliteit van ons publieke domein nu de overheid de subsidiekranen steeds verder dichtdraait en de economie blijft kwakkelen. ”Filantropie” is in Nederland intussen maatschappelijk onmisbaar geworden, maar blijft politiek nog onzichtbaar. Een kwalijke zaak, vindt drs. Edwin Venema.
In tegenstelling tot de Angelsaksische wereld, waar ”philanthropy” maatschappelijk volledig aanvaard is, heeft ”filantropie” in Nederland geen onverdeeld gunstige klank. Filantropie is in feite een verzamelnaam voor alle private bijdragen aan publieke doelen. Het staat voor een veel breder terrein dan paternalistische liefdadigheid. Steeds meer ”non profits” (zoals ziekenhuizen, universiteiten, kerken en goede doelen) worden gesteund door giften en donaties van individuen, door legaten, giften van fondsen en sponsoring door het bedrijfsleven.
Het financieren van non-profitdoelen was in het verleden heel gewoon, maar met de groei van de verzorgingsstaat vanaf de jaren vijftig zijn veel van deze particuliere financieringsbronnen vervangen door overheidssubsidies. Nederlanders bleven wel geven aan de non profits, maar indirect, via de belasting. Zo verdween filantropie eigenlijk grotendeels geruisloos uit het zicht van beleidsmakers, politici, wetenschap en het publiek.
Vanaf de jaren negentig, toen echt duidelijk werd dat de financiering van onze verzorgingsstaat -die kan bogen op de grootste non-profitsector ter wereld- vanuit de publieke middelen niet meer haalbaar bleek, kwam er een opleving van het particuliere initiatief.
Intussen zijn de contouren van een filantropische sector steeds duidelijker: eigen opleidingen, leerstoelen, brancheverenigingen, codes en een jaarlijkse ”omzet” die nu conservatief wordt geschat op 5,2 miljard euro. Dat is 1,2 procent van ons bruto binnenlands product. En dat is veel als we dit vergelijken met de VS (circa 1,7 procent), waar de belastingdruk aanzienlijk lager is.
Zonder al die private bijdragen zou het slecht gesteld zijn met de kwaliteit van ons openbare domein. De kerken in Nederland, jaarlijks met 375 miljoen euro (actie Kerkbalans) de grootste fondsenwervers in de sector, zouden letterlijk omvallen. Ook het grootste deel van het kankeronderzoek zou verdwijnen. En wat te denken van het ’stille’ werk van de vele honderdduizenden vrijwilligers?
Gouden eeuw
Zelfs nu er door deskundigen in binnen- en buitenland een gouden eeuw van de filantropie wordt voorspeld doordat de kapitaalkrachtige babyboomgeneratie de komende decennia komt te overlijden, klinkt er nog luid gesnurk van onder de Haagse stolp.
Dat is vooral merkwaardig omdat in Den Haag de mond niet stilstaat over ”nieuw burgerschap”. Het kabinet Balkenende wil graag een ”civil society”, waarin het maatschappelijke middenveld een cruciale rol krijgt toegedicht in de vorming van een nieuwe samenleving, die niet meer alleen afhankelijk is van het subsidie-infuus.
De aandacht voor de filantropische sector komt vooralsnog vooral vanuit een negatieve invalshoek, bijvoorbeeld door maatregelen tegen terrorismefinanciering. Er is echter dringend behoefte aan een cultuuromslag in het denken over filantropie. Overheid en politieke partijen zouden zich meer moeten verdiepen in de filantropische financieringsbron en kijken naar mogelijkheden om het private geven in Nederland daadwerkelijk te stimuleren. Bijvoorbeeld door de belastingdruk op schenken en nalaten te verlagen.
Het kabinet gaf hiertoe onlangs al een aanzet door de successiebelasting voor algemeen-nutinstellingen van 11 naar 8 procent te verlagen, maar een nultarief lijkt nog ver weg. Te duur, vindt minister Zalm - die daarmee demonstreert dat hij meer een boekhouder is dan een macro-econoom met oog voor de ”charity economy”.
In ruil voor fiscaliteiten zou de sector, die letterlijk leeft van het publieksvertrouwen, veel transparanter moeten worden in besturen, toezicht houden en verantwoording afleggen. Voor wat hoor wat. Zo kan door een goede combinatie van zelfregulering en beperkt overheidstoezicht gewerkt worden aan een professionele filantropische marktorde, die de politieke aandacht krijgt die hij verdient. Te denken valt aan representatie in adviesorganen, zoals een zetel in de SER. Of door instelling van een eigen toezichthouder filantropische markt.
Politieke partijen kunnen dan eindelijk hun woordvoerders en portefeuillehouders filantropie aanwijzen. En dat allemaal omdat het besef is doorgedrongen dat naast het paradigma van de verzorgingsstaat (”publieke middelen voor publieke doelen”) nu een nieuw paradigma nodig is (”private middelen voor publieke doelen”) om de kwaliteit van onze samenleving ook op langere termijn op peil te houden.
De auteur is hoofdredacteur van het enige Nederlandse vakblad over filantropie, FM. Zie ook www.fm-weekly.nl.