„Lezen legt basis voor verbroedering”
Titel:
”De kunst van het leven volgens de grote filosofen”
Auteur: A. C. Grayling
Uitgeverij: Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2002
ISBN 90 254 1256 4
Pagina’s: 224
Prijs: € 27,50. „Hoeveel mensen zijn een nieuw tijdperk in hun leven begonnen door het lezen van een boek!” Deze uitspraak fungeert als motto boven een column van Anthony Grayling over lezen. De filosoof heeft een selectie van zijn columns gebundeld in een boek met de titel ”De kunst van het leven volgens de grote filosofen”.
Naast praktische levenservaring is lezen van onschatbare betekenis. Niet dat de mensen daardoor automatisch wijzer of beter worden. „Als dat wel het geval is, komt het doordat de lezers het werk zelf hebben gedaan, het materiaal hebben opgedolven uit hun reactie op de gedrukte bladzijden. (…) Lezen betekent andere meningen binnentreden; het is een onzichtbare toeschouwer zijn van omstandigheden die zich waarschijnlijk nooit in iemands eigen leven zouden voordoen; …” Als gevolg daarvan stimuleert het niet alleen iemands „zelfbegrip, het rust iemand ook toe met inzicht in behoeften, interesses en verlangens die men misschien nooit zal delen, maar die wel anderen motiveren, en op deze manier worden we in staat gesteld om de zorgen van andere mensen te begrijpen, te tolereren, en er zelfs mee te sympathiseren.” De auteur voegt eraan toe dat lezen de basis legt „voor de beschaafde maatschappij en de verbroedering van de mensen.” Dit laatste is rijkelijk optimistisch. Maar het blazen van de loftrompet over het lezen is in onze tijd bijzonder welkom.
Grayling is docent filosofie in Londen. Wekelijks verzorgt hij zijn zaterdagse column ”The Last World” voor het dagblad ”The Guardian”. Een selectie van 61 van deze pennenvruchten publiceerde hij in ”De kunst van het leven volgens de grote filosofen”. Dit boek bevat veel wat het overwegen waard is. Een voorbeeld is het motto van de column over ”Geschiedenis”: „Onwetend blijven van wat er voor uw geboorte gebeurde, betekent altijd kind blijven.” Deze uitspraak van de Romein Cicero (106-43 v. C.) verdient brede bekendheid en erkenning. Een ander voorbeeld is zijn column over ”Barmhartigheid”. Hij maakt duidelijk dat het daarin gaat om „een specifieke vorm van terughoudendheid, waarmee men straf, die zowel verdiend als op zijn plaats is, kwijtscheldt.” Als voornaamste reden barmhartig te zijn, noemt hij „dat wij allen zelf barmhartigheid nodig hebben.”
Rubrieken
Omdat columns zelfstandige teksten zijn, zou dat een boek zonder samenhang kunnen opleveren. De schrijver onderving dat door een ordening in drie rubrieken: ”Deugden en attributen”, ”Vijanden en dwalingen”, ”Gemakken en goede dingen”. Tot de eerste rekent hij onder andere eerlijkheid, tolerantie, barmhartigheid en wellevendheid, maar ook angst, liegen, schuld en de dood. Dat geeft te denken en maakt nieuwsgierig naar de inhoud. Binnen de tweede rubriek treffen we aan: haat, wraak, onmatigheid, maar evenzeer het christendom, zonde, berouw, geloof en wonderen.
Waarom beschouwt Grayling het christendom als vijand en dwaling? Hij ziet het christendom als een versie van het gebruikelijke thema in het Midden-Oosten, namelijk „de stervende en opgestane god.” Met een verwijzing naar de passage uit het boek Samuël over het in stukken hakken van Agag legt hij de lezer voor: „…vraag je af hoe aantrekkelijk deze de religie maakt…” Over het waarom van de plicht tot geloven meldt hij: „Omdat God dit van je eist.” Voor hem is dat slechts een beleefde manier om te zeggen: „Want als je het niet doet, zul je worden gestraft.” En dat is een beroep op geweld. Het verweer van apologeten dat de liefde tot God en de naaste het motief is, noemt hij vrome camouflage. Want, zegt hij, het dreigement van de straf blijft. En als liefde het motief is, welke relevantie heeft het bestaan van een godheid dan nog? Menslievende gevoelens kunnen ons toch ook aanzetten tot ethisch handelen? Het bestaan van God voegt niets toe dan „een onzichtbare politieagent die ziet wat we doen (zelfs privé en in het duister van de nacht)…”
Op deze wijze denkt de auteur het christendom als vijand en dwaling te hebben ontmaskerd. Hij vindt het dan ook onzin de kerken een bijna exclusieve positie te geven in het maatschappelijk debat over de moraal, omdat „ze aantoonbaar de minst competente organisaties zijn om die te bezitten.”
Karikatuur
In deze tekst blijft het hart van het christendom (het heil van God in Jezus Christus) buiten beschouwing. De column gaat niet over het christendom maar over een karikatuur daarvan. Hetzelfde geldt voor de andere waarin het christendom in het vizier is. Van een filosoof als Grayling zou men toch mogen verwachten dat hij zich rekenschap geeft van de begrensdheid van ons verstandelijke kennen, de mogelijkheid van een goddelijke openbaring, het belang van zorgvuldige exegese van de Bijbel.
Graylings afwijzing van het christendom hangt samen met zijn geloof in het liberale dogma „dat niemand het recht heeft om een ander te vertellen hoe hij moet zijn en handelen, op voorwaarde dat dit zijn en handelen anderen geen schade berokkent.” Dit dogma harmonieert niet met de proclamatie van Gods recht op de toewijding van ieders leven aan dienstbaarheid jegens God en de naaste. Deze proclamatie is overigens van een andere orde dan intolerantie en dwang. Maar dat inzicht ontbreekt bij de liberale pleitbezorgers van tolerantie.