Het nieuwe leren
Het nieuwe leren blijft de gemoederen bezighouden. Nu ook in de onderwijskunde. Greetje van der Werf heeft met haar oratie ”Leren in het studiehuis” het ambt van hoogleraar onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen aanvaard, maar ook de discussie op een nieuw spoor gezet.
Tevoren werd het gesprek fel gevoerd in het voortgezet onderwijs bij de invoering van het studiehuis in 1999 en daarna. Moet de leraar echt van docent begeleider en coach worden? Is kennisoverdracht zo verkeerd? Maar in de wetenschappelijke kring van onderwijskundigen leek het erop dat de ondersteuning van dit onderwijsconcept unaniem was.
In Didactief van mei 2005 is een bijdrage te lezen van prof. Van der Werf. Zij zet uiteen waarom ze niet enthousiast is over het nieuwe leren. Haar argumenten zijn samengevat de volgende: Het nieuwe leren wordt omarmd, ondanks protesten van leraren. Maar we weten niet waar het toe leidt. De hele onderwijswereld wordt overhoopgehaald, zonder dat bewezen is dat het werkt. Of het zelfontdekkend en zelfstandig leren motiverender is, zoals pleitbezorgers van het nieuwe leren menen, dat weten we helemaal niet. En of de stof zo beter beklijft weten we ook niet.
In haar oratie had Van der Werf zelfs betoogd dat uit onderzoek blijkt dat instructie effectiever en efficiënter is dan zelfverantwoordelijk leren. En „onderzoek heeft overigens overtuigend laten zien dat er maar weinig positieve effecten zijn van ontdekkend leren en dat het meestal inferieur is aan en minder efficiënt dan directe instructie.” Het studiehuis werd in 1999 -niet verplicht- ingevoerd vanuit de gedachte dat als leerlingen meer zelfstandig gaan leren, de aansluiting met het hoger onderwijs zal verbeteren. Onderwijs ging niet alleen meer om kennisverwerving, maar ook om het ontwikkelen van praktische en sociale vaardigheden.
Van der Werf stelt: Voor veel leerlingen is een planning maken op zich niet het probleem. Maar ze weten niet hoe ze moeten plannen op zo’n lange termijn, en dat wordt hun ook niet geleerd. Het plannen is doel geworden van het leerproces, het is niet meer een middel om de inhoud op efficiëntere manier eigen te maken.
Zelfs al zou bekend zijn wat de leerlingen uiteindelijk moeten weten, dan leren ze dat via een omweg omdat ze eerst het wiel zelf moeten uitvinden. Deze manier van leren is ineffectief en inefficiënt.
Maar bij het nieuwe leren gaat het in eerste instantie niet over wat leerlingen moeten weten. Het gaat erom dat leerlingen algemene vaardigheden verwerven waarmee ze in het hoger onderwijs en in de samenleving uit de voeten kunnen. Van der Werf: Kennis is nodig om expert te worden op een bepaald gebied en mag daarom niet verwaarloosd worden.
Het nieuwe leren komt volgens haar voort uit problemen waarmee het onderwijs kampt, zoals onvrede onder docenten en uitval van flink wat leerlingen. Het is gebaseerd op ideeën, niet op wetenschappelijk onderzoek.
In hetzelfde nummer van Didactief betoogt prof. Fred Korthagen, hoogleraar didactiek aan de Universiteit van Utrecht, daarentegen dat het nieuwe leren wel degelijk wetenschappelijk onderbouwd kan worden, mits onderwijskundigen bereid zijn een meer holistische visie op leren aan te nemen. Hij verwijst naar het onderzoek van Csikszentmihaly van de universiteit van Chicago, die zich richt op de vraag wat er gebeurt als mensen in contact komen met hun persoonlijke kwaliteiten, iets waar veel vormen van het nieuwe leren goede mogelijkheden voor bieden. De positieve gevoelens die daardoor opgeroepen worden, stimuleren de cognitieve ontwikkeling, zo blijkt uit dit onderzoek. Als je samen met anderen aan iets werkt, gebeurt er iets dat met een traditionele visie op leren niet helemaal te verklaren is. Er treedt een cumulatie op van inzichten, maar ook van enthousiasme en inspiratie en het geheel van de groep blijkt meer dan de som der delen.
Een meer holistische visie op leren en leerlingen, waarbij de leerling ook beschouwd wordt vanuit de dimensies voelen en willen (behoeften en motivatie) blijkt succesvol.
Dat de kwestie van nieuwe onderwijsconcepten ook elders in het onderwijs speelt, wordt bevestigd door een artikel van een andere hoogleraar van de Universiteit Utrecht, prof. Piet van der Ploeg. In Velon, tijdschrift voor lerarenopleiders (april 2005), bekritiseert hij vormen van hoger onderwijs als een groot aantal pabo’s, die blindvaren op het zogenaamde constructivisme. Dit is een concept volgens welke een student zijn eigen leerproces bouwt en waarbij de docent begeleider wordt. Duidelijk verwant aan het nieuwe leren, maar dan afgestemd op oudere leerlingen of studenten. De kritiek van Van der Ploeg is dat het constructivisme geen gelukkige keuze is omdat het klassieke onderwijsleerproblemen versimpelt. Het is beter weer aansluiting te zoeken bij aloude pedagogische tradities.
Bij ons is de discussie fundamenteel aan de orde gesteld door lector drs. A. de Muynck, die samen met dr. Hegeman bepleit om leren niet te beperken tot cognitieve kennisverwerving maar uit te gaan van de pedagogische relatie en de persoon van leraar en leerling een nadrukkelijke plaats te geven.
Het debat is niet ten einde.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede