Toeslag voor 65-plussers met laag inkomen
Wie veel vermogen heeft, weet dat hij belasting moet betalen over het ”fictieve rendement”. In 2001 is immers de zogeheten vermogensrendementsheffing ingevoerd. Er bestaan echter wel een aantal vrijstellingen.
Uw vermogen wordt op basis van de vermogensrendementsheffing geacht 4 procent rendement op te leveren. Dit fictieve rendement wordt vervolgens belast met 30 procent inkomstenbelasting. Per saldo bent u dus 1,2 procent belasting over uw vermogen verschuldigd.
Er bestaat echter wel een aantal vrijstellingen en bovendien geldt er een heffingsvrij vermogen van 19.522 euro per persoon. Wie een vermogen heeft lager dan dit bedrag is geen vermogensrendementsheffing verschuldigd.
Het heffingsvrije vermogen kan worden overgedragen aan de partner. Voor veel 65-plussers was deze regeling echter onvoordelig. Zij betaalden namelijk voor 2001 nog geen 20 procent inkomstenbelasting over hun vermogensinkomsten. Dit speciale verlaagde tarief is echter niet meer van toepassing, omdat nu in box 3 het vaste tarief van 30 procent geldt.
Ouderen worden gecompenseerd door een speciale ouderentoeslag. Deze toeslag komt erop neer dat ouderen een hoger heffingsvrij vermogen in aanmerking mogen nemen. Deze toeslag geldt echter slechts voor ouderen die een zeer bescheiden aanvullend pensioen hebben.
De toeslag is van toepassing op drie voorwaarden. Allereerst moet u bij het einde van het jaar de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Ook mag uw gemiddelde vermogen verminderd met het vaste heffingsvrije vermogen van 19.522 euro niet meer bedragen dan 258.351 euro. Ten slotte mag uw inkomen uit werk en woning bovendien niet meer dan 18.373 euro bedragen.
Wie dus nog geen 65 is, wie te rijk is, of wie nog ander inkomen heeft (zoals een pensioen hoger dan 18.373 euro), komt niet in aanmerking voor de ouderentoeslag. Deze toeslag bedraagt 25.842 euro voor een oudere met een pensioen of ander inkomen uit werk en woning tot en met een bedrag van 13.207 euro. Wie een inkomen uit werk en woning heeft van meer dan 13.207 euro, kan een ouderentoeslag krijgen van 12.921 euro.
Op verzoek kan een ouderentoeslag worden overgedragen aan de partner. Voor deze overdracht kan een keuze worden gemaakt in de belastingaangifte. Al met al kan het voordeel van de ouderentoeslag voor een echtpaar met een klein pensioen oplopen tot tweemaal 1,2 procent van 25.842 euro (310 euro) per jaar.
Toch waren sommige ouderen in het verleden voordeliger uit. Dit hield verband met de specifieke voorwaarden en grenzen voor de toepassing van de ouderenaftrek. De heer Van Ouden (de naam is gefingeerd) ondervond dit. Hij werd in 2001 65 jaar oud en had een aanzienlijk vermogen van 232.944 euro. Zijn inkomen uit werk en woning bedroeg echter 19.221 euro.
Met dit inkomen verdiende hij te veel om de ouderentoeslag te kunnen krijgen. In dit inkomen was een bedrag aan ”overgangsrente” begrepen van ruim 3000 euro. Dit betrof rente die als uitzondering in 2001 werd belast om te voorkomen dat dit niet meer belast zou worden vanwege de invoering van het nieuwe belastingstelsel.
Van Ouden vond het maar oneerlijk dat hij niet in aanmerking kon komen voor de ouderentoeslag, want dit leidde voor hem tot koopkrachtverlies in vergelijking met het oude belastingstelsel dat voor 2000 gold. Met dit argument stapte hij naar de rechter, in dit geval het Gerechtshof te Amsterdam.
De rechter gaf hem echter geen gelijk. De wetgever heeft immers gekozen voor een globale wijze van tegemoetkoming. Dit kan betekenen dat bepaalde mensen mogelijk wel koopkrachtverlies lijden en niet gecompenseerd worden door de ouderentoeslag, en andersom. Bovendien had Van Ouden ook geen koopkrachtverlies kunnen lijden als gevolg van de invoering van de nieuwe wetgeving, omdat hij vóór 2001 nog geen 65 was. Hij had toen ook nooit voor het lage tarief in aanmerking kunnen komen. Gezien deze overwegingen had de heer Van Ouden inderdaad geen recht op de ouderentoeslag.