Het grote verhaal van de radicale politiek
Titel:
”Dubbelzinnige democratie. De opmars van radicale politiek”
Auteur: A. Finkielkraut e.a.
Uitgeverij: Damon, Budel, Nijmegen, 2004
ISBN 90 5573 520 5
Pagina’s: 91
Prijs: € 11,90. De grote verhalen, zoals het communisme, zijn verdwenen. Zegt men, want klopt dat wel? Alom zijn idealisten bezig de wereld te verbeteren. Er wordt actie gevoerd tegen globalisering, voor een schoner milieu, voor asielzoekers, tegen racisme. A. Finkielkraut vertelt ons wat achter al deze acties zit: radicale politiek. De wortel van de oude grote verhalen, zoals het communisme, is nog springlevend.
”Dubbelzinnige democratie” is de titel van de Thomas More-lezing die de Frans-joodse denker A. Finkielkraut in 2003 in Amsterdam heeft gehouden. Deze lezing is een initiatief van het Soeterbeeck Programma, dat conversatie en debat over wetenschap, samenleving en levensbeschouwing op de campus van de Katholieke Universiteit Nijmegen en daarbuiten bevordert. Van de lezing is een boekje gemaakt. Daarbij is de lezing voorzien van een inleiding, twee interviews, en een filosofisch commentaar van Theo W. A. de Wit.
In zijn inleiding op de lezing schetst docent filosofie Ger Groot de ontwikkeling van Finkielkraut. Hij beschrijft hoe deze zich heeft ontwikkeld van een radicaal linkse intellectueel tot een gematigd conservatief denker, die kritisch staat tegenover linkse en progressieve denkbeelden. De kern van zijn kritiek komt op het volgende neer:
Frankrijk ziet zichzelf sinds de revolutie van 1789 als de belichaming van de rede. Die rede is universeel, dat wil zeggen overal en altijd hetzelfde. Tradities zijn echter overal verschillend, en er zitten elementen van gezag, gewoonte en religie in. Daarom moet uit naam van de rede aan de macht van elke traditie een einde worden gemaakt. De heerschappij van de rede behoort echter zelf tot de Franse traditie. Er zit dus een tegenstrijdigheid in het ideaal dat het moderne Frankrijk wil belichamen.
Islam
Finkielkraut benadrukt tegenover de universele pretenties van de rede dat mensen zijn geworteld in een traditie, waarin zij zich kunnen ontplooien. Een individu los van een omgeving bestaat niet. Een cultuur waarin is uitgekristalliseerd wat waardevol of minder waardevol, nastrevenswaardig of verachtelijk is, is voor een gemeenschap onmisbaar. Daarom is een samenleving verplicht tot trouw aan de eigen traditie. Het is zelfs een voorwaarde om het gesprek met de ander aan te kunnen gaan. Wie zijn traditie kent, weet wie hijzelf is en kan aan anderen rekenschap afleggen. Hij staat ook vrij ten opzicht van zijn traditie, juist doordat hij die kent; hij gaat er niet in op.
Wat Finkielkraut bedoelt, kan worden geïllustreerd aan de hand van de huidige spanningen rond de islam in Nederland. Aan de ene kant predikt het Westen vrijheid en gelijkheid voor alles en iedereen, wat betekent dat aan moslims geen strobreed in de weg mag worden gelegd. Aan de andere kant brengt de confrontatie met de islam aan het licht dat vrijheid en gelijkheid tot onze traditie behoren, niet tot die van de islam. Hier ligt de oorzaak van de onrust en verwarring die we vandaag meemaken rondom het integratievraagstuk.
Kwaad
In zijn lezing wijst Finkielkraut Rousseau aan als de vader van de radicale politiek. De reden die hij daarvoor geeft, is opmerkelijk. Rousseau zag de mens als van nature goed en verruilde zo het christelijke begrip van de erfzonde voor dat van de oermisdaad. „Alle vormen van progressief denken en activistisch handelen zijn uit deze gedurfde en dramatische verschuiving van erfzonde naar oermisdaad voortgekomen.”
Werd het kwaad vroeger verbonden met de menselijke zonde, sinds Rousseau wordt het kwaad een volledig sociaal en historisch probleem. Met politieke middelen moet het kwaad worden uitgebannen en de heilstaat worden gerealiseerd. Maar juist dit streven leidt tot verbreiding van het kwaad, zoals onder meer het fiasco van het communistische Rusland laat zien.
Met instemming citeert Finkielkraut de Russische dissident Solzjenitsyn: „Alsof de dingen zo simpel in elkaar zouden zitten, dat er ergens mensen met een slechte inborst kwaadaardige plannen aan het beramen zouden zijn en we niets anders te doen zouden hebben dan hen op te sporen en in te sluiten. Dat is te eenvoudig: de scheidslijn tussen goed en kwaad loopt dwars door ieders hart.”
Zondebok
Deze les van de dissidenten is na de val van het IJzeren Gordijn vergeten, meent Finkielkraut. Radicale politiek heeft vrij spel, omdat men zich niet meer hoeft te verantwoorden voor de misdaden van het communisme. Daarnaast is, als gevolg van de technische mogelijkheden van de mens, niets meer volkomen natuurlijk. Bij elke ramp, elke catastrofe, elke epidemie speelt de mens een rol. De gedachte ligt daarom voor de hand dat het kwaad kan worden uitgebannen, als we ons best maar doen en de kwaaddoeners bestrijden.
Finkielkrauts grote bezwaar is dat de gecompliceerde werkelijkheid wordt versimpeld, waardoor men meent voor elk onheil een zondebok te kunnen aanwijzen. Het is allemaal de schuld van joden en Amerikanen, het kapitalisme, de globalisering enzovoort.
De lezing is in het Engels uitgesproken. Dat is te merken, de stijl is minder meeslepend dan in Finkielkrauts andere boeken. Wie hem leest vanwege zijn taalgebruik zal dit boekje mogelijk enigszins teleurstellend vinden. Maar wie een goede „actualiteitsdiagnose” wil, zoals De Wit de geschriften van Finkielkraut noemt, kan er zeker zijn winst mee doen.