Cultuur & boeken

Komrij voltooit zijn trilogie over dichtkunst

Titel:

1 June 2005 08:43Gewijzigd op 14 November 2020 02:36

”Kost en inwoning. De Nederlandse poëzie in enige nagekomen gedichten”
Auteur: Gerrit Komrij; Bert Bakker, Amsterdam, 2005
ISBN 90 351 2702 1
Pagina’s: 156
Prijs: € 18,95. „Na de befaamde 11 september is er geen andere troost dan poëzie”, stelt Gerrit Komrij in zijn nieuwste essaybundel, ”Kost en Inwoning”. Een aanvechtbaar uitgangspunt - maar desondanks valt er best wat te genieten aan en te leren van de manier waarop hij over gedichten schrijft.

”Kost en inwoning. De Nederlandse poëzie in enige nagekomen gedichten” is het derde deel van een trilogie, die verder bestaat uit de bundels ”In Liefde Bloeyende” en ”Trou moet blycken”. Hij heeft vier onderdelen: Onderbelicht, Te hoog gegrepen, Levende dichters en Dode dichters.

In zijn vorige twee bundels probeerde Komrij de lezer in te leiden in de essentie van een gedicht, te laten zien wat er nu zo mooi aan is. Deze bundel kent ook een paar van dat soort bijdragen.

Neem de bespreking van ”Fort comme la mort” van Paul Verbruggen. Komrij vertelt wat meer over de dichter („in het proces van de poëtische ontzuiling (…) een voorbeeld van het kind dat met het badwater is weggegooid”) en over het gedicht zelf: „De toon is nuchter, zonder het gewild-zakelijke van veel poëzie uit de jaren dertig. ’t Is ook of het beeld één enkele vloeiende lijn vormt.” Onderhoudend en verhelderend.

Daarnaast zijn er ook besprekingen van gedichten die de toets van Komrijs kritiek juist niet kunnen doorstaan. Zoals ”Haydn in Ierland” van Anneke Brassinga. „Haar poëzie maakt een volstrekt vormeloze indruk, vooral door die drang alles altijd anders te zeggen. ’Bij het vozen van rots en regenboog.’ Het is geen muziek of taaldronkenheid, het is de verbale fijnslijperij en o zo fijnzinnige bekaktheid van iemand die geen normaal woord uit haar strot kan krijgen.”

Ook gebeurt het dat het te bespreken gedicht voornamelijk aanleiding is tot filosoferen over een bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld het essay over ”Leegte”, dat vooral gaat over het vrije vers. („Elk vrij vers blijft uiteindelijk een gebonden vers - door klankwisselingen, metrische verrassingen of binnenrijmen. (…) Valsemunters in de poëzie zijn legio. (…) Met het vrije vers kun je de meesten makkelijk foppen.”)

De waarde van deze bundel is dat hij je bewust naar gedichten laat kijken en aanzet tot nadenken over poëzie. Neem een opmerking als: „Ik weet zeker dat er een definitie moet bestaan van poëzie, maar ik weet ook zeker dat die definitie morgen zal worden uitgevonden.”

Inderdaad, een sluitende poëziedefinitie valt waarschijnlijk nooit te geven. Maar waarom niet? Daarover zwijgt Komrij. Misschien omdat zo’n definitie anders dan hij denkt niet „moet bestaan”? Omdat de hele kwestie uiteindelijk subjectief is? Misschien kan een bepaald vers voor de ene persoon poëzie zijn, terwijl de ander met evenveel recht het tegendeel beweert?

Zo’n gedachte lijkt me verfrissend - niet als laatste waarheid, maar als tegenwicht. Hij kan behoeden voor de creatie van inhoudsloze kunst-om-de-kunstproducten, voor een afgodische fixatie op de poëzie (zie het begincitaat) en voor de dogmatische stelligheid die onder poëziecritici gangbaar is maar die een orthodoxe theoloog beter staat.

Dat brengt me bij een minpunt van deze bundel: Komrij weet het allemaal erg goed. Sterker: Hij is heilig overtuigd van zijn gelijk en beschouwt dat als een kenmerk van het ware.

Nauw verbonden hiermee is het gemak, om niet te zeggen de agressiviteit, waarmee hij anderen afserveert. Zie de passage over Brassinga hierboven - en er zouden grovere te citeren zijn. Creatief taalgebruik, inderdaad. Je kunt ook zeggen: Talent etaleren over andermans rug.

Los hiervan is de stijl juist een positieve kant van deze bundel. Komrij schrijft levendig en niet zelden humoristisch; nooit is de vraag wat hij nu precies bedoelt. Een paar voorbeelden (wellicht smaakmakers) tot slot: „Betekenis is een bijkomstigheid.” „Dichten is iemand op een handige manier je bedrog opdringen.” „Het woord ’gelegenheidsgedicht’ is zo’n woord waarbij de Nederlander volautomatisch de beschuldigende vinger opsteekt.” „In de literatuur kan rancune en gekwetste ijdelheid ondergronds jarenlang doorsudderen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer