Nazorg geadopteerden is doolhof
Adoptiekinderen en -ouders komen bij hulpverleners veel onkunde tegen. Tj. W. Strubbe
pleit daarom voor meer bevoegdheden voor adoptieouders en voor meer steun voor een kenniscentrum. Minister Donner heeft twee weken geleden de Tweede Kamer in een brief laten weten dat hij nog dit jaar een wetsvoorstel zal indienen met betrekking tot interlandelijke adoptie. In zijn brief gaat hij helaas alleen in op punten die het belang van bepaalde ouders dienen, niet die van het kind.
Er wordt nauwelijks gesproken over adoptienazorg en over de wijze waarop adoptiegezinnen, ook tijdens de verdere ontwikkeling van het (adoptie)kind, ondersteund gaan worden met deskundige jeugdzorg. Gebrek aan kwaliteit heeft veel impact op de ontwikkeling van adoptiekinderen.
Ook Nederland moet zich houden aan het Haags Adoptieverdrag en de kinderrechten; goede zorg bij na- en jeugdzorg is een onderdeel van die verdragen.
Toch ervaren veel adoptieouders de (na- en) jeugdzorg als een doolhof. Zij klagen erover dat hun informatie over het adoptiekind niet serieus genomen wordt. Er zijn zelfs hulpverleners die de adoptieouders de schuld geven van een ’geconstateerde’ gedragsstoornis bij het kind. Puberale geadopteerden kunnen zonder proces of strafbaar feit gepleegd te hebben in een gesloten inrichting bij delinquente jongeren terechtkomen, zonder dat de ouders nog wat te zeggen hebben. En zonder behandeling. Of ernstig hechtingsgestoorde kinderen van wie de ouders aangeven dat zij niet langer meer thuis te handhaven zijn, krijgen een wachtlijst voorgeschoteld van vijftien maanden, zonder orthopedagogische hulp thuis om die te overbruggen.
Syndroom
Wat is het geval? Reguliere jeugdhulpverleners hebben de expertise niet om een complexe hechtingsstoornis te onderkennen, dus zoeken ze de oorzaak buiten het kind. Immers, de meeste, gewone, problemen worden door ”het voorbeeld” van de ouders of de omgeving veroorzaakt!? Een hechtingsstoornis of Geen-Bodem-Syndroom (GBS) werd duidelijk beschreven door Geertje van Egmond. Een oudervereniging beschrijft het ongeveer zo: Bij zo’n kind ontbreekt het basisvertrouwen in de personen rondom hem. Dit vermogen tot het onderhouden van een duurzame en wederkerige relatie, ontbreekt bij GBS. Dit is voor een gewone hulpverlener moeilijk te onderkennen.
Uit onderzoek van de therapeutische gezinsverpleging begin jaren negentig bleek dat bij 47 procent van de onderzochte adoptiekinderen iets werd gevonden, waar veelal correctief nog wat aan gedaan kon worden. Hoge cijfers dus.
Ook bleek dat adoptieouders schromen om naar de huidige jeugdzorg te gaan; immers, adoptiegezinnen worden regelmatig met grote ogen bekeken of ze het wel goed doen. De miskenning van dit probleem in de jeugdzorg is groot.
Nog een voorbeeld: Een jong adoptiezoontje wordt al binnen een jaar na zijn aankomst in Nederland door de Raad voor de Kinderbescherming uit huis geplaatst, zonder instemmingrecht voor de ouders. Gelukkig verhuist het gezin naar een ander ressort van de Raad voor de Kinderbescherming. Daar onderkent een oudgediende het probleem en mag het zoontje gelukkig weer naar huis, met passende hulpverlening.
Genegeerd
De wens van adoptieouderverenigingen om voor geadopteerden één víndbaar specialistisch kenniscentrum op te richten, vloeide voort uit creatief wetenschappelijk denken. In zo’n centrum kunnen ouders zeker zijn van adoptiedeskundigheid, zonder wachtlijsten, zonder angst om als ouder gebagatelliseerd te worden. Het is bedroevend als belezen ouders genegeerd worden wanneer zij feiten aandragen die tot een goede diagnose kunnen leiden.
In de jeugdzorg is niet voor niets het begrip casemanager geïntroduceerd om zicht te houden op het verloop van aanmelding, indicatie en therapie. Nazorg dient dan ook binnen de deskundigheid van het voorgestelde kenniscentrum geplaatst te worden.
Zo’n adoptiekenniscentrum -ook geschikt voor pleegkinderen- kan geadopteerden volgen in de therapie. Deze gespecialiseerde hulp voor geadopteerden is geschikt voor zowel jonge kinderen als adolescenten. Het is meer dan een consultatiebureau.
Een adoptiewijkzuster is een goed idee. De voorstellen van adoptieprofessor Hoksbergen zijn dan ook toe te juichen. Van zijn hand stond op 7 april een artikel in deze krant waarin hij ook aan de financiering dacht. Het kenniscentrum zou ook open kunnen staan voor alle hechtingsgestoorde kinderen.
Ondeskundig
Er verschijnen steeds meer berichten over de ondeskundigheid bij het Bureau Jeugdzorg. Onder anderen prof. dr. R. J. van der Gaag erkende in 2003 al dat er meer specifieke kennis, bij meer gekwalificeerden, dient te komen.
Het is voor zowel het gezin als de maatschappij prettiger en beter om vroeg deskundige ondersteuning te verkrijgen, dan dat de politiek het laat aankomen op incidentenpolitiek. Dit laatste leidt tot jeugdinrichtingen die duur uitpakken en vaak te weinig specifieke adoptiebehandelmogelijkheden bieden. Het rapport van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind over de naleving van het kinderrechtenverdrag door Nederland uit 2004 onderschrijft de ongerustheid van de uitstel- en incidentendichtende politiek. Een structurele, preventief werkende oplossing is geboden.
De auteur is adoptievader en coördinator van de afdeling adoptiezaken van de Stichting Samenwerkingsverband Familierecht (SSF), een vrijwilligersorganisatie die zich ervoor inzet om de positie van het kind en ouders binnen het familierecht te verbeteren.