Psyche en geloof
Er bestaat een jarenlange traditie bij psychowetenschappers om religieuze ervaringen niet als authentiek te zien maar ze te beschouwen als ziekelijke symptomen. Bekend is S. Freud, die alle religie bestempelde als een neurotische ontwikkeling. In Nederland was het F. Sierksma die in de vorige eeuw het geloof analyseerde als religieuze projectie en was het Simon Vestdijk die in zijn literair werk deze visie onderschreef.
Er waren ook tegenstemmen, zoals die van de psychiater Rümke met zijn bekend geworden studie ”Karakter en aanleg in verband met het ongeloof”, waarin juist het ongeloof als een ontwikkelingsstoornis werd aangegeven, en het driedelig werk van H. M. M. Fortman ”Als ziende de Onzienlijke”, waarin de religieuze waarneming scherp onderscheiden werd van religieuze projectie.
In de laatste decennia is echter in wetenschappelijke kring meer oog gekomen voor het eigen bestaansrecht van geloofservaringen. Tevens is de kwestie van het onderscheiden van normale en psychopathologische (ziekelijke) religieuze ervaringen tot object van onderzoek gemaakt. Let wel: in de traditie van Freud c.s. werden alle religieuze ervaringen als ziekelijk aangemerkt.
Het tijdschrift Psyche & Geloof, een uitgave van de Christelijke Vereniging voor Psychiaters, Psychologen en Psychotherapeuten, wijdt een themanummer aan dit onderwerp (16e jaargang nr. 1, april 2005). Kernstuk is een bekend geworden artikel uit 1997 van de Britse onderzoekers M. Jackson en K. W. M. Fulford, ”Spiritual Experience and Psychopathology”, dat in dit nummer opnieuw is uitgegeven. Zij tonen met drie uitvoerige gevalsbeschrijvingen aan dat zogenaamde psychotische verschijnselen als wanen en hallucinaties, die altijd gezien werden als psychiatrische symptomen, ook als geestelijke, spirituele verschijnselen kunnen optreden zonder dat er sprake is van een psychiatrische stoornis. Het gaat om het onderscheiden van enerzijds een authentieke religieuze ervaring die als verschijnsel lijkt op een psychiatrisch symptoom en anderzijds psychotische symptomen die werkelijk pathologisch zijn. Er bestaan in verschijningsvorm frappante overeenkomsten tussen spirituele en psychotische ervaringen. Als fenomeen is er nauwelijks onderscheid.
Het onderscheid is kennelijk ergens anders op gebaseerd. Vóór de publicatie van dit artikel werden binnen de psychiatrie deze verschijnselen kennelijk al meteen bestempeld als uiting van een ernstige psychiatrische aandoening, een psychose.
Jackson en Fulford stellen criteria op om de verschillen vast te stellen. Daarbij onderkennen ze dat bij spirituele ervaringen de inhoud van die ervaring aanvaardbaar is binnen de geloofsgroep, terwijl bij een echte psychose er sprake is van een bizarre inhoud en een claim op speciale krachten. Bij spirituele ervaringen is sprake van een geestelijke inhoud, bij de psychose van lichamelijke verschijnselen. Hallucinaties (gezichten en stemmen) zijn bij de spirituele ervaring vooral visueel (het visioen) en bij de psychose auditief (stemmen), terwijl bij de eerstgenoemde sprake is van een korte duur van de ervaring en bij de psychose van een veel langere duur.
Ook inhoudelijk wordt op deze manier de oorsprong van beide verschijnselen onderscheiden.
M. Sarot becommentarieert de studie van Jackson en Fulford en stelt vast dat psychowetenschappers en godsdienstfilosofen, wanneer zij over religieuze ervaringen spreken, het bijna altijd over bijzondere religieuze ervaringen hebben. Maar deze fixatie op het bijzondere, het buitengewone, wordt de laatste jaren bekritiseerd. De meeste religieuze ervaringen vallen niet in het domein van het abnormale, maar in het domein van het normale. Het gaat om religieuze interpretaties van ’normale’ ervaringen.
Daarom kunnen Jackson en Fulford niet bedoelen om alles wat zich als religieuze ervaring aandient aan het domein van de psychologie en de psychiatrie te onttrekken en dus als authentiek te beschouwen. Dit geldt alleen die ervaringen die zich voordoen bij een geestelijk gezond persoon.
P. Verhagen maakt dit in ”Het maken van onderscheid in de psychopathologie” concreet door aan te geven dat het fijngevoeligheid vereist om subtiele signalen van iemands onderliggende spirituele houding te onderkennen. Men kan immers vluchten uit vrees of in een diep vertrouwen; vluchten is dan, klassiek uitgedrukt, toevlucht nemen. Moet een trauma louter psychologisch worden verstaan of is er ook zoiets als een spiritueel trauma? Het vergt geestelijk onderscheidingsvermogen om een visioen te onderscheiden van hallucinaties. En een depressie is ook slechts op grond van geestelijk invoelingsvermogen te onderscheiden van geestelijke duisternis.
De thematiek spiritualiteit en psychopathologie lijkt vernieuwde aandacht te krijgen. Dat is positief. De tijd is voorbij dat uitsluitend op grond van geobserveerde verschijnselen snel tot afwijkingen geconcludeerd werd. Het vereist echter een goed en geestelijk onderscheidingsvermogen om te kunnen bepalen of iets behoort tot het geestelijk leven of tot de psychopathologie. Maar zowel de psychiater als de pastor is erbij gebaat wanneer dit onderscheid (h)erkend wordt.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede