DEN HAAG - Pim Fortuyn was een politicus, maar eerst en vooral een zeer on-Nederlands politicus. Hij was de grote provocateur van het bestaande politieke bestel, op weg naar een historische verkiezingsoverwinning. Hij liet niemand onverschillig. Hij had aanhangers en vijanden. Hij riep tegenkrachten op die hem uiteindelijk het leven kostten.Zijn grote voorbeelden waren de Amerikaanse presidenten Kennedy en Clinton. Zijn kleermaker, Oger Lusink uit Amsterdam, bezorgde maandagmiddag bij hem thuis de pakken die hem een serieuzer en meer ingetogen imago moesten bezorgen, samen met handgemaakte schoenen uit Londen. Hij leefde joyeus en genoot van alle aandacht, op zoek als hij was naar de erkenning die zijns inziens al te lang was uitgebleven.
Hij was een hedonist, een narcist zelfs. Welke Nederlandse politicus laat zich rondrijden in een Daimler met chauffeur, wie van hen heeft zich ooit omringd met schilderijen en borstbeelden van zichzelf, wie bewoont een villa met ramen waarin het eigen wapen in glas-in-lood is aangebracht, en voor wiens huis wappert een vlag met datzelfde wapen? Wie van hen is zo openlijk met zichzelf bezig als Pim Fortuyn was, die rond zijn vijftigste een autobiografie (”Babyboomers”) publiceerde en zich publiekelijk afvroeg wat hij nu met zijn leven moest gaan doen?
Zijn homoseksualiteit ventte hij opzichtig uit, en onbeschaamd gaf hij op van zijn bezoeken aan homocafés en dark-rooms. Dan was hij de man van vitaliteit en lusten, zei hij zelf, en dat was hij het liefst.
Dit is alles hoogst ongebruikelijk in de Nederlandse politieke cultuur, waarin je met politici kunt praten, dineren en een glaasje drinken, maar waarin die politicus nooit iets van zijn diepste zielenroerselen zal laten zien. Want dat maakt hem kwetsbaar en misschien wel chantabel. Fortuyn stelde ongegeneerd zijn ego tentoon. Zijn kwetsbaarheid was zijn kracht.
Deze hoogst ongewone man kwam als een gewoon rooms-katholiek jongetje in 1948 in het Noord-Hollandse Velsen ter wereld. Over zijn milieu en opvoeding heeft hij zich altijd dubbelzinnig uitgelaten. Hij keek met weinig dankbaarheid terug op de repressie, zoals hij die had ervaren, maar uitte zich wel erkentelijk over de warmte en geborgenheid die dat milieu hadden gekenmerkt. Hij was een moederskindje. Opmerkelijk is dat zijn moeder, die enkele jaren geleden overleed, hem er altijd voor heeft gewaarschuwd in de politiek te gaan. Ze was bang dat hij net als de Amerikaanse president Kennedy zou worden doodgeschoten. „Ma heeft altijd een soort Kennedy-achtig idee van mij gehad. Ze was bang dat ik overhoop geschoten zou worden”, zei Fortuyn onlangs. „Nu ik de politiek inga, ben ik blij dat ze er niet meer is.”
Fortuyn ging in Amsterdam, aan de Vrije Universiteit, sociologie studeren, het vak waarin hij promoveerde en van 1972-1989 lesgaf aan de universiteit van Groningen. Hij was in die tijd een links mannetje. Op de eerste literatuurlijst die hij zijn studenten opgaf, stonden zeven teksten van Mao en zes van Lenin. Hij was lid van de PvdA, maar werd binnen die partij verdacht van communistische sympathieën. Hij bekleedde diverse bestuursfuncties, maar deed dat zo dat het gezegde ”Waar Pim komt, komt ruzie” onder vrienden en collega’s gangbaar werd.
Fortuyn, die van 1989 tot 2001 partijloos is geweest, kwam in die tijd al terecht in het circuit van semi-overheidscommissies en adviesorganen. Hij nam ontslag in Groningen en werd projectmanager voor de introductie van de OV-kaart voor studenten. Tegelijkertijd werd hij in Rotterdam bijzonder hoogleraar in de arbeidsvoorwaardenvorming. Daarmee ging een lang gekoesterde wens in vervulling. Hij liet onmiddellijk een portret van zichzelf in toga vervaardigen.
Fortuyns carrière neemt begin jaren negentig een wending. Het bureau voor adviezen en interim-management verandert meer en meer in een firma in spreekbeurten en dagvoorzitterschappen. In Elsevier krijgt hij een podium als columnist, vanwaar hij een steeds rechtsere boodschap verkondigt. Als een eigentijdse variant van de achttiende-eeuwse patriot Joan Derk van der Capellen, klaagt hij het regentendom van de Haagse politiek aan. Hij stelt de problemen aan de kaak die in Den Haag worden genegeerd of ontkend. Hij publiceert boek op boek, evenzovele pamfletten waarin hij misstanden hekelt en voorstellen tot verbetering formuleert.
Zijn moment -het moment van zijn leven- kwam in september vorig jaar toen hij de kans kreeg zijn opvattingen politiek vorm te geven. De nieuwe partij Leefbaar Nederland koos hem als lijsttrekker. De partij liet hem begin dit jaar -na een geruchtmakend interview in de Volkskrant- weer vallen, waarna Fortuyn voor een taak van herculische omvang kwam te staan. Hij moest een eigen partij oprichten, kandidaten werven, een boek publiceren, een college vormen in Rotterdam en campagne voeren. „Vergis u niet, ik word de nieuwe minister-president van Nederland.”
Die campagne was ongemeen fel en bitter. De traditionele politieke kaste wist niet hoe met hem om te gaan en zette hem gemakshalve weg in de hoek van extreem rechts en racisme. Zelfs het dagboek van Anne Frank werd tegen hem in stelling gebracht.
Fortuyn zette manmoedig door, en ontwikkelde daarbij een eng, haast messiaans levensgevoel. Hij repte van een roeping, en achtte zich voorbestemd tot het stellen van grootse daden. Hij bleef zijn collega-politici uitdagen, treiteren en jennen. Tegelijkertijd bleef hij ongrijpbaar: politiek-theoretisch liet hij zich niet indelen en hij weigerde zich aan te passen aan het Haagse cijferfetisjisme. Hij had geen financiële onderbouwing voor beleidsplannen. Hij had ideeën, overtuigingen die het land aan de bevolking moesten teruggeven.
Briljant was de wijze waarop hij de media bespeelde. Het is dan ook vol van symboliek dat hij maandagavond, even na zes uur, is vermoord op het terrein van het Media Park in Hilversum: de ontmoetingsplaats van politiek en media.
De flamboyante Fortuyn droeg die overtuigingen welbespraakt uit, met een ongekend zelfvertrouwen, hondsbrutaal zelfs. Maar wie hem van nabij volgde en goed toekeek, ontwaarde niet alleen die kwetsbaarheid, maar ook een zekere tederheid en een diepe eenzaamheid. Hij wekte de indruk dat hij dat wel best vond, want hij vond zelf ook dat hij met kop en schouders boven zijn omgeving uitstak. Fortuyn was ”a man on his own”, een eenzame wolf. Hij was bovenal een man met een ziel, in meerderlei opzicht.
Zelf zei hij niet als „een aardige man” te willen worden herinnerd. „Dan zou ik me wel gepakt voelen.” De mensen die straks aan zijn graf in Italië staan, moeten aan hem denken, vond hijzelf, als „een lastige man, maar wel een man die stond voor zijn zaak.”