Moed
Aan de intellectuele kwaliteiten van kroonprins Willem-Alexander is in het verleden hier en daar wel getwijfeld. Soms gaf hij daar door onhandige uitspraken aanleiding toe. Maar tegenover een enkele uitglijder staan de achterliggende jaren vele blijken van een helder oordeel. Zo maakte het grote tv-interview dat hij zeven jaar geleden gaf („Ik wil me inzetten voor watermanagement”) allerwegen indruk.Ook donderdag deed hij weer van zich spreken door een indrukwekkende toespraak in Den Bosch, waar hij het woord voerde bij de viering van zestig jaar Bevrijding. De prins hield een interessant pleidooi om ook in de toekomst Bevrijdingsdag te blijven vieren, bij wijze van spreken ook over zestig jaar nog.
Natuurlijk krijgt de viering dan een wat ander karakter, voorspelde hij, maar dat neemt niet weg dat de kern van de herdenking ook dan nog moet bestaan uit het ons herinneren van die vijf donkere jaren en de Bevrijding die daarna volgde. „Laten we zorgen dat de Tweede Wereldoorlog niet vergeten wordt in het museum van het verleden, als het vijfjarige broertje van de 80-jarige oorlog.”
Nu zal dat op zichzelf knap lastig worden. Want als er geen mensen meer in leven zijn die de oorlog en de Bevrijding aan den lijve hebben ervaren, verworden de jaren 1940-1945 onvermijdelijk tot een enigszins abstract begrip uit de geschiedenisboekjes. Maar dat neemt niet weg -en hierin vallen we de kroonprins bij- dat het de moeite waard is de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog zo lang mogelijk levend te houden.
De eerste jaren na de Bevrijding sprak men weinig over de afschuwelijke tijd die achter lag. Dat is begrijpelijk. De jaren daarna probeerden historici en schrijvers het verleden te verwerken, niet zelden in geromantiseerde vorm en in versimpelde schema’s van goed en fout. Ook dat heeft zijn functie gehad. In de derde fase werd afstand genomen van al te gemakkelijke voorstellingen van het verleden en erkenden we dat de zaken niet altijd zo zwart-wit hadden gelegen, dat er maar weinig helden waren geweest en dat het beeld van de Hollanders als redders van de joden veel nuancering behoeft. Ook die fase was nodig.
Maar het grote gevaar is dat we in die laatste benaderingswijze doorschieten. Dat we zo genuanceerd worden, dat er helemaal geen goed of kwaad overschiet. Dat we zo allergisch raken voor heldendom, dat we in onze voorstelling -zoals in de moderne literatuur- alleen nog ruimte hebben voor antihelden. Dat leidt er per saldo toe dat er in het geheel geen lessen meer te trekken zouden zijn uit de laatste grote oorlog.
Tegen dat gevaar waarschuwt, welbeschouwd, ook de kroonprins. Helden zijn zeldzaam, maar ze bestaan wel degelijk, was zijn impliciete boodschap. Hij verwees naar het prachtige Duitse woord dat hij van zijn vader heeft geleerd: Zivilcourage. „De eerste studenten die met bonkend hart opstonden om een protest te laten horen tegen het ontslaan van hun joodse professoren, drukkers die de moed hadden om de eerste illegale bladen op de persen te leggen, huisvrouwen die joden en illegalen als vanzelfsprekend bij hun gezin aan tafel lieten aanschuiven.”
Het is van belang om, bij alle historisch-wetenschappelijke relativering, iets van die voorbeelden vast te houden en aan het nageslacht door te geven. Want deugden als vaderlandsliefde, trouw en opkomen voor verdrukten blijven hun waarde behouden.
Daarbij moeten we elkaar ook waarschuwen voor overmoed. Alsof in een nieuwe oorlog wíj vanzelfsprekend de verzetsheld zouden zijn en anderen de NSB’er. Terecht merkte de prins op dat wij onze plicht zullen moeten doen „in andere tijden, met andere risico’s.” Maar bij het onderkennen van nieuwe gevaren kan kennis van gevaren uit het verleden wel van nut zijn.