’t Gevaar ontkomen. Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog
Titel:
”’t Gevaar ontkomen. Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog”
Auteur: J. Mastenbroek
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2005
ISBN 90 331 1879 3
Pagina’s: 309
Prijs: € 19,90. Moeder Mallan zei later door het bombardement op Rotterdam „geen speld” meer te hebben overgehouden. En toch was ze rijk. Weliswaar raakte de familie in die bange meidagen haar huis aan de Dijkstraat kwijt, maar tezelfdertijd „werd moeders ziel gered.” De toen vijftienjarige Frans weet 65 jaar later nog goed dat hij een glans op haar gelaat zag liggen.
De Tweede Wereldoorlog blijft een onuitputtelijke bron van verhalen. Iedere Nederlander die de bezettingsjaren beleefde, heeft zijn eigen geschiedenis vol bijzondere, opmerkelijke momenten. En zestig jaar na de bevrijding is de belangstelling voor de belevenissen van toen onverminderd.
Onder de veelzeggende titel ”’t Gevaar ontkomen” verscheen van de hand van J. Mastenbroek een bundel met zestien oorlogsverhalen. Hij tekende ze de achterliggende maanden op uit de mond van mensen die de oorlog persoonlijk meemaakten. De meeste vertellers laten in hun relaas ook doorklinken Wie hen aan het gevaar deed ontkomen. Sommigen getuigen dat hun harten in de grootste smarten in de Heere gerust bleven.
Aangrijpend is het drama dat zich in augustus 1942 voltrok in de familie van mevrouw Van de Woestijne-Cijsouw. Zij verloor in één nacht haar moeder, twee broers, twee zussen en twee nichtjes. De zeven familieleden kwamen om doordat een brandend Canadees vliegtuig neerstortte op de ouderlijke woning in Wemeldinge. Een monumentje in dat Zeeuwse dorp houdt de herinnering aan de tragische gebeurtenis levend. De hoogbejaarde predikantsweduwe onthulde het, maar heeft de herinneringssteen niet nodig. „Het is een slag in je leven, die je nooit te boven komt. Je kunt dit niet begrijpen.”
De Alblasserdammer A. Keesmaat verloor een kleiner aantal familieleden maar het trauma is niet minder. Bij de strijd om de brug over de Noord kwamen zijn vader, zijn moeder en twee zussen om. Driemaal per maand gaat hij naar Eindhoven om de ervaring met andere getroffenen te delen. Keesmaat: „Ik moet er over praten.”
Werken voor de Duitsers
Gehoorzaam zijn aan de bezetter en werken voor de Duitsers. Het waren dilemma’s waar veel Nederlanders mee zaten. Geen rechtgeaarde Hollander ging graag naar Duitsland, ver van huis in een land dat maand in maand uit onder een geallieerde bommenregen lag. Maar thuisblijven was ook niet zonder gevaar. Waar vond je een geschikt onderduikadres?
De Dordtse Jan Mijnders, later predikant van de Gereformeerde Gemeenten, moest in februari 1943 naar Berlijn. Bij zijn vertrek mocht hij vast geloven naar Nederland terug te komen. En zijn verloofde Sjaan Kijkuit ook. Maar in de volgende jaren werd dat geloof zwaar beproefd. Meer dan eens had hij de dood voor ogen. Mijnders dreigde dertig stokslagen te krijgen, zat in de dodencel en belandde meer dood dan levend in een ziekenhuis. Na de Bevrijding mocht Mijnders inderdaad naar Dordrecht terugkeren. Alles wat hij had meegenomen, was hij kwijt. Alleen het zakbijbeltje kwam mee terug. Daarin had zijn verloofde Sjaan kort voor zijn vertrek geschreven: „Want Hij plaagt en bedroeft des menschen kinderen niet van harte” (Klaagliederen 3:33). „De diepe betekenis van die woorden heeft de Heere mij laten zien”, zegt de bejaarde predikant.
De achttienjarige Frans Mallan, de latere predikant van de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland), werd op 10 november 1944 thuis in Rotterdam opgepakt door de Duitsers. Per schip werd hij richting Kampen gevoerd. Vluchten was een mogelijkheid geweest. „Maar ds. Kersten voelde dat hij zich moest onderwerpen aan de bezetter omdat wij als land en volk de oordelen over ons hadden afgeroepen. Met dat gevoelen ben ik goed geweest. Daarom wil ik niet vluchten.”
In Duitsland kwam Mallan niet. Hij belandde in Zwolle, waar hij een arbeidsplaats kreeg. Wonderlijk was een kerkdienst waar een gereformeerde dominee en een pastoor spraken. De dominee zei dat de „hemelse Vader wel voor ons zou zorgen.” De pastoor waarschuwde dat de oorlog een oordeel Gods was. Mallan kon beter naar de roomse geestelijke dan naar de gereformeerde voorganger luisteren. Op bijzondere wijze zorgde de Heere ervoor dat hij in Zwolle niet verplicht werd tot zondagsarbeid.
Terug naar huis
De Goudse ouderling D. de Wit maakte zich in januari 1945 ook op om naar Duitsland te gaan. Net voor het instappen in de trein kreeg hij van een Duitse militair toestemming om naar huis te gaan. De Wit had hem alleen maar gezegd thuis een oude moeder en een zieke zuster te hebben. De Heere had het gebed van zijn moeder verhoord. Zij had steeds het vaste vertrouwen gehad dat haar zoon niet naar Duitsland hoefde.
Verschillende verhalen die Mastenbroek optekende betreffen de jodenvervolging. De Rijssense familie Pas zag haar buren Pagrach weggevoerd worden. Kort voor de deportatie bracht schoenmaker Pagrach enkele bezittingen en de hond. Die zou hij wel weer ophalen als hij terugkwam, weet de neerlandicus G. D. Pas uit Waddinxveen zich te herinneren.
Vanuit Westerbork schreef Pagrach -in Rijssen bekend als Bram van Dries- een briefje aan zijn buren. „Wij zitten nog steeds in Westerbork, maar weten niet voor hoe lang. We denken tot Zondag, dan zullen we wel doorgestuurd worden. Maar we zijn nog vol goeden moed en komen ook nog wel weer terug. (…) Kan onze Teddie wennen bij jullie. Reken er op dat wij hem binnenkort weer hebben, dus pas er goed op.” Bram van Dries en zijn gezin keerden nimmer terug. En de hond? Pas heeft zijn vader slechts één keer zien huilen. Toen het beest door een Canadese legerwagen werd overreden.
Dat de bevrijding ook grote offers vergde, blijkt uit het verhaal van Willem Kot, die op Tholen als agent van de hulppolitie plunderaars en ander geboefte op afstand moest houden. Kot was vooral druk met het observeren van Duitsers. Als patrouillerend agent probeerde Kot te verijdelen dat de bezetters de brug tussen het eiland en Brabant opbliezen. Dat mislukte. Bij de verdere gevechtshandelingen rond de bevrijding van Tholen verloor Kot enkele van zijn strijdmakkers. „Waarom zijn zij weggenomen en mag ik blijven leven?” was een vraag die hem nadien bezighield.
Diepere dimensie
Mastenbroek is er in geslaagd een boeiend boek samen te stellen. Vooral in de verhalen waarin Gods bijzondere zorg doorklinkt, vindt de lezer een dimensie die boven de gewone oorlogsverhalen uitstijgt. De puurheid waarmee mensen daarover spreken, maakt niet jaloers op de oorlogsomstandigheden, maar wel op de zegen die er ook in die jaren was.
Het hoort bij de aanpak van Mastenbroek om soms uitstapjes te maken of te noteren wat hem zelf als interviewer tijdens het gesprek opvalt. De ene gesprekspartner zit omringd met kranten, foto’s en documenten op de schrijver te wachten; bij de ander raakt de stem van de verteller verstikt door emoties. Dergelijke opmerkingen typeren de verteller, maar halen soms enigszins de vaart uit het oorlogsverhaal.
Behalve dat de verhalen een goede indruk geven van het leven van Nederlanders tijdens de bezettingsjaren, biedt het boek ook een groot aantal foto’s, waarvan een deel tot op heden niet is gepubliceerd. Samen met de opgetekende verhalen vormen ze een veelzijdig document.