Blanche en Marie
Mede Titel: ”Blanche en Marie”
Auteur: Per Olov Enquist
Uitgeverij: Ambo, Amsterdam, 2005
ISBN 90 263 1895 2
Pagina’s: 222
Prijs: € 19,95. Ook de andere genoemde romans verschenen bij uitgeverij Ambo. De jongste roman van de Zweedse schrijver Per Olov Enquist gaat over twee merkwaardige vrouwen rond 1900: Marie Curie en haar assistente Blanche Wittmann. Een enkele keer wandelt Enquist, in de ikpersoon, het verhaal binnen. „Wat was er in Marie dat me aan mijn moeder deed denken?”
Zes maanden oud is Enquist (1934) als hij zijn vader verliest. Met hem heeft hij zich altijd verbonden gevoeld. „Mijn moeder vertelde me dat vader in de hemel was. In mijn jeugd ervoer ik hem als mijn supporter, iemand die mij moed insprak en aanspoorde. Toen ik van de week in het vliegtuig zat naar Amsterdam voerde ik een fictief gesprekje met hem. Ik speel dit spelletje wel vaker als het vliegtuig opstijgt. Alleen, nu ben ik de oude man, en m’n vader is de jongen. Dan zeg ik tegen hem: Dit is een vliegtuig, je bent nog nooit in een vliegtuig geweest hè? Wees maar niet bang, we gaan nu omhoog, kijk maar naar de huizen die kleiner worden.”
Enquist, ooit een van de beste hoogspringers in Zweden, was onlangs in Amsterdam om zijn zojuist vertaalde roman ”Blanche en Marie” te promoten. Aan het eind van de middag tref ik in het Ambassade Hotel een enigszins vermoeide man, die op bedachtzame toon tekst en uitleg geeft bij zijn panoramische oeuvre. En, zoals een man van zijn leeftijd betaamt, terugkijkt op zijn jeugd.
Enquist is een veelvuldig gelauwerd schrijver van historische romans, literair-experimentele novelles, toneelstukken, politiek geëngageerde columns en filmscenario’s. Zijn werk is in 27 talen vertaald, en om de prijzen te tellen heb je meer dan twee handen nodig. Regelmatig valt zijn naam als kandidaat voor de Nobelprijs. Bescheiden: „Wat zal ik daarop zeggen. Ik weet dat sommige Duitse kranten dit constant schrijven. Ik denk dat het niet makkelijk is voor een Zweedse auteur de Nobelprijs te krijgen, omdat wij degenen zijn die de prijs uitdelen.”
Documentary style
In Nederland boekt de Zweedse auteur de laatste jaren succes met ”Het bezoek van de lijfarts”, ”De vijfde winter van de magnetiseur”, ”De reis van de voorganger” en ”Kapitein Nemo’s bibliotheek”. Centraal in deze boeken staan historische personen. Enquist zet pas een pen op papier als hij de talloze documenten, brieven, dagboeken en verslagen heeft bekeken. Door aandacht voor ogenschijnlijk onbenullige details krijgt hij zicht op het emotionele leven van zijn personages. Zijn manier van werken wordt ook wel de ”documentary style” genoemd. Zelf heeft Enquist ooit gesproken van de reportageroman. Hij plaatst zichzelf in de geest van zijn personage en laat dat personage vervolgens, in de vorm van een dagboek of levensloop, zijn of haar verhaal vertellen.
”Het bezoek van de lijfarts” gaat over Johann Friedrich Struensee, lijfarts van de geesteszieke Deense koning Christiaan VII. Deze Struensee weet zich praktisch tot alleenheerser in Denemarken op te werken. Hij knoopt een liefdesrelatie met koningin Caroline Mathilde aan, maar wordt het slachtoffer van een samenzwering en wordt terechtgesteld, terwijl heel Europa meekijkt.
Enquists magnum opus is ongetwijfeld ”De reis van de voorganger”, waarin hij de spectaculaire groei van de Zweedse pinksterbeweging tekent, „als de vonk die een prairiebrand ontsteekt.” De twee leiders van de beweging, de organisator Lewi Pethrus en de dichter Sven Lidman, raken verstrikt in een broedertwist van shakespeariaanse proporties.
Verwisseling
Ronduit bizar is de plot van ”Kapitein Nemo’s bibliotheek”. Kort na hun geboorte worden twee jongens in het ziekenhuis verwisseld en aan de verkeerde moeder meegegeven. De fout wordt na zes jaar ongedaan gemaakt, als de jongens alsnog van ouders verwisselen. Enquist beschouwt het als een „bijzonder boek.” De verwisselingsgeschiedenis is namelijk waar gebeurd, nota bene in zijn eigen familie. „In de jaren veertig schreven alle kranten in Zweden erover. Een kind van mijn tante werd geruild voor een kind dat in een dorpje 5 kilometer verderop woonde. Stel het je concreet voor: het was afschuwelijk, heel pijnlijk voor mijn familieleden. Ik wist dat ik deze roman ooit zou moeten schrijven, voor mijn moeder en haar stiefzuster.” Enquist schreef het boek slechts in vijf maanden. „Alsof ik iets aan het openen was. Na ”Kapitein Nemo’s bibliotheek” had ik een geweldige drang om te produceren. Ik schreef drie romans, essays, vier toneelstukken en twee komedies, ongelooflijk.”
De God in dit boek is een harde, schrikwekkende god. Waarom zo’n negatief beeld? Enquist: „Het hernhutterisme is een heel christocentrische beweging. Dat betekent dat Jezus Christus de Weldoener is. Híj bidt voor ons en vraagt aan de schrikwekkende God om vergeving voor onze zonden. Jezus is het centrum, het middelpunt. Maar God bestaat nauwelijks, en de Heilige Geest ook niet. Je zou kunnen zeggen dat Jezus Christus en de Heilige Geest samensmelten. God is ver weg, maar Jezus is dichtbij en helpt ons. Toen ik jong was, was God iets vreemds, iets hards voor mij. Maar Jezus was liefde en vergeving. In dit boek beschrijf ik kapitein Nemo als een soort Jezusfiguur, als een weldoener, net als mijn vader.” Enquist kijkt met een verheerlijkt gezicht naar het plafond. „Ik had altijd het gevoel dat mijn vader op mij neerkeek en zei: Beste jongen, goed zo, fijn dat je dat doet.”
Freud
En nu is er dan ”Blanche en Marie”, een roman over twee merkwaardige vrouwenlevens aan het begin van de twintigste eeuw.
Blanche Wittmann komt als jonge zenuwpatiënte in de psychiatrische kliniek van het Salpêtrière-ziekenhuis in Parijs terecht. Daar werkt de bekende arts J. M. Charcot, die als eerste arts hypnose toepast bij de bestrijding van hysterie bij vrouwen. Bij hem is Freud tien maanden in de leer. Na de dood van Charcot wordt Blanche assistente van Marie Curie. Maries liefdesaffaire met haar getrouwde collega Paul Langevin leidt tot een enorme rel in Parijs, juist als ze haar tweede Nobelprijs ontvangt voor de ontdekking van radium.
Enquist: „In de jaren tachtig verbleef ik drie jaar in Parijs. Daar zag ik het beroemde schilderij in de bibliotheek van Salpêtrière, het grootste ziekenhuis in Parijs, je weet wel, waar prinses Diana na het ongeluk naartoe werd gebracht. Ik was gefascineerd door Blanche, met haar begon het. Wie was deze vrouw, die in haar tijd de ”koningin van de hysterischen” werd genoemd? Tot in onze tijd weet men de antwoorden op al hun vragen nog niet: Wat is het geheim van de vrouw, wat is het innerlijke continent van een mens? Het was een vreemde tijd, rond die eeuwwisseling. Het obscurantisme, het bezig zijn met het irrationele van Charcot en Freud en de grote ontdekkingen van Curie stonden aan het begin van een nieuw tijdperk.”
Met nadruk: „Blanche is heel, heel moeilijk te begrijpen. Marie is een fantastische wetenschapper en een moderne vrouw. Ik heb heel veel jaren besteed aan het onderzoek naar deze twee vrouwen, vooral naar Blanche. Daarna maakte ik een soort reconstructie, en dat is mijn interpretatie van hen geworden.”
Opvoeding
In ”Blanche en Marie” kijkt Enquist soms zelf om een hoekje. Dan kruist zijn eigen levensverhaal dat van de personages, gaat hij hun verhaal binnen om even later als een vogel in de mist weer te verdwijnen. De dood van haar man Pierre, door een ongeluk met een tram op straat, beleeft Marie Curie als een „amputatie.” „Iedereen wist dat madame Curie de grauwe geestesziekte was binnengegaan die verdriet wordt genoemd. (…) Ik heb me altijd afgevraagd hoe het voor de overlevende is als een liefde ophoudt nog bijna voordat ze begonnen is. Als je je dat afvraagt, moet je gaan zoeken, het overdoen. Niks mis mee. Mijn eigen vader stierf toen ik zes maanden oud was. Geamputeerd van mij, het onschuldige kind! Zonder verdriet en gemis! Ik bedoel, dat zeggen ze.”
Zijn moeder heeft dus de opvoeding voor haar rekening genomen. Enquist, terugblikkend: „Zij was een intelligente, sterke en zeer religieuze vrouw. Ze heeft me een systeem van waarden bijgebracht. Het was een nogal fundamentalistisch milieu waarin ik opgroeide. In mijn geboortedorp, zo’n 100 kilometer boven Stockholm, kon je niet dansen, niet naar de bioscoop, niet naar het theater, geen kaart spelen. Sommige mensen zeggen: Dat moet verschrikkelijk zijn geweest. Maar ik beklaag me niet. Ik wist niet wat een bioscoop was, we hadden er geen, we hadden geen theater. Je mist niet wat je niet hebt.
De invloed van mijn opvoeding is blijvend, werkt door als een soort moralisme. Eigenlijk haat ik dat woord. Ik wil wel een moreel mens zijn, maar geen moraliserend mens. Het heeft denk ik te maken met mijn piëtistische achtergrond. De eerste vijftien jaar van je leven heb je veel vragen: Wat is goed en fout? Wat is hemel en hel? Wat is zin en wat is onzin? Wat is de betekenis van het leven? Basale, existentiële vragen. En in die tijd werden de antwoorden uit de Bijbel genomen. De vragen waren heel goed, maar de antwoorden waren te fundamentalistisch. Nu heb ik verschillende antwoorden op deze vragen. Maar de vragen blijven wakker, zijn nog in mij. Toen ik ”De reis van de voorganger” schreef, beschouwde ik mezelf als een rationeel, verlicht man. Al schrijvende realiseerde ik me echter hoeveel ik gemeen had met Lewi, en met deze vreemde sekte, en hoeveel van mijn waarden te herleiden zijn tot mijn religieuze opvoeding.”