Kerk en staat
Er bestaat ten minste één tijdschrift dat speciaal gericht is op de verhouding van kerk en staat: het Amerikaanse Journal of Church and State (JCS). Het is een uitgave van het J. M. Dawson Institute of Church-State Studies, dat gevestigd is aan Baylor University in Waco, Texas. Baylor University omschrijft zich op haar website als „de grootste baptistische universiteit ter wereld.”
Het tijdschrift als zodanig lijkt niet typisch baptistisch van karakter, en ook niet markant gereformeerd. Maar het is al interessant vanwege het belang van zijn onderwerp en door zijn brede opzet. Het tijdschrift biedt veel tekst: de vier afleveringen van 2004 komen in de buurt van 1000 pagina’s. Behalve artikelen en boekbesprekingen bevat elke aflevering een overzicht van actuele ontwikkelingen in diverse landen, van A tot Z. En er is telkens een overzicht van nieuwe Amerikaanse proefschriften op het terrein van kerk en staat.
Ik wil aanknopen bij een aantal bijdragen die in 2004 in jaargang 46 van dit tijdschrift werden gepubliceerd (met dank aan hoofdredacteur Derek H. Davis voor toestemming om te citeren).
De jaargang bestrijkt uiteenlopende onderwerpen. Cyrus Masroori, bijvoorbeeld, schrijft over ”Russisch imperialisme en jihad. Vroeg 19e-eeuwse Perzische teksten over rechtvaardige oorlog”. En John C. English onderzoekt John Wesley’s denken over het fenomeen staatskerk, waarbij hij ook vaststelt dat Wesley geen strikte scheiding van kerk en staat voorstond. Enzovoort.
In het derde nummer van JCS in 2004 schrijft David Vandrunen over ”De context van de natuurwet. Johannes Calvijns leer van de twee rijken”. Vandrunen doceert aan Westminster Theological Seminary in Californië. Hoe kunnen we Calvijns positieve uitspraken over de natuurwet (de wet die alle mensen van nature ingegeven is) rijmen met zijn kritische uitspraken over menselijke verdorvenheid? Vandrunen meent dat de sleutel voor een goed begrip te vinden is in Calvijns onderscheiding van twee rijken: een ”geestelijk koninkrijk” en een ”aards of burgerlijk koninkrijk”. Voor het ”geestelijk koninkrijk” heeft de natuurwet een negatieve betekenis. In het ”burgerlijke koninkrijk” daarentegen is de natuurwet het criterium voor rechtvaardige wetten. (De mozaïsche strafwetten zijn volgens Calvijn geen norm meer voor burgerlijk recht.)
Er is wel iets voor te zeggen om een tweerijkenleer in verband te brengen met zowel positieve als negatieve uitspraken over natuurrecht. Maar het zou een misverstand zijn als we vanuit een radicaal verschil tussen die twee rijken ook tot een strikte scheiding van kerk en staat zouden concluderen. Vandrunen zelf zegt immers dat volgens Calvijn de Tien Geboden in het menselijke geweten zijn ingescherpt. Dan zijn ook de geboden van de eerste tafel, over de dienst aan God, aan ieder mens in principe bekend. De natuurwet die in het ”burgerlijke rijk” functioneert, moet in Calvijns visie dus ook wel een godsdienstige component hebben.
Godsdienstige elementen wil de Franse politiek van ”neutraliteit” daarentegen juist uitsluiten. Een ander JCS-nummer begint met een artikel waarin T. Jeremy Gunn van Emory University Law School (Atlanta) de Franse opvatting van ”laïcité” vergelijkt met de betekenis van godsdienstvrijheid in de Verenigde Staten. Hij heeft voor beide landen kritische opmerkingen, maar de Amerikaanse kant van zijn verhaal laat ik nu rusten. Het begip ”laïcité” wil zo veel zeggen als dat het domein van de staat gevrijwaard is van godsdienst. Het begrip wordt in Frankrijk, vertelt Gunn, van groot politiek belang geacht en het was sinds de Franse Revolutie vooral tegen de invloed van de Rooms-Katholieke Kerk gericht. Gunn vindt dat de Franse commissie die het ”sluierverbod” van 2004 voorbereidde, onvoldoende rekening hield met godsdienstrechten en dat het verbod ook een vorm van dwang betekent. De kritiek van Gunn kan calvinistische politici bekend in de orde klinken, maar is hier gericht aan het adres van Franse ”laïcité”.
In het vierde nummer van JCS publiceerde Robert O. Smith, luthers predikant in Texas, zijn artikel ”Tussen restauratie en bevrijding. Theopolitieke bijdragen aan en antwoorden op de buitenlandse politiek van de VS in Israel/Palestina”. Smiths bijdrage gaat vooral over ”christelijk zionisme” oftewel een bijbels gemotiveerde pro-Israëlische politiek (senator James Inhofe citeerde onder meer Genesis 12:3). Deze stroming is in de VS invloedrijk, maar Smith constateert dat evangelicalen haar nu ook duidelijk kritiseren. Smith valt deze critici bij om hun interesse voor rechtvaardigheid en vrede.
Smith had de islam wel in zijn betoog mogen betrekken: Hoe denken moslims over rechtvaardigheid en vrede, ten aanzien van Israël en ook breder? In een nieuw boek geeft Bat Ye’or weinig of geen reden tot optimisme (”Eurabia. The Euro-Arab Axis”, Madison/Teaneck; Fairleigh Dickinson University Press, 2005). In februari vestigde Diana West in een column de aandacht op dit boek. Het is met veel betrokkenheid geschreven en gaat vooral over een inmiddels decennia durende ”euro-arabische dialoog”. De auteur waarschuwt voor de offensieve bedoelingen van islamitische politiek.
Dr. Aza Goudriaan, als wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam.