Dit blijkt uit een beslissing van beroepsrechters die de griffie van het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag vrijdag heeft gepubliceerd. De drie rechters in de Milosevic-zaak hadden de aanklagers op 10 april nog één jaar de tijd gegeven om hun zaak af te ronden. De aanklagers vonden de tijd die hun gegund wordt, onvoldoende en begonnen daarom op 16 april de beroepsprocedure.

De rechters in de Milosevic-zaak maken zich zorgen dat het proces steeds verder uitdijt. Voor het begin van de rechtszaak in februari schatte Del Ponte dat het proces voor het VN-hof twee jaar zou duren. Dit lijkt nu al niet meer haalbaar: zelfs als de aanklagers hun zaak in april 2003 afronden, kan Milosevic voor zijn getuigen ook veertien maanden de tijd eisen, tot juni 2004. Daarna kunnen aanklagers en verdediging in een tweede ronde opnieuw getuigen oproepen, en daarna zijn eventuele getuigen van de rechters aan de beurt.

Normaal gaan partijen in een rechtszaak pas in hoger beroep zodra er een uitspraak is in eerste aanleg. De Regels van Procedure en Bewijsvoering van het tribunaal voorzien echter in de mogelijkheid om tijdens een lopend proces al tegen een rechterlijk besluit in hoger beroep te gaan. Zo’n tussentijds beroep kan echter alleen maar in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als het om een principieel probleem van het internationaal recht gaat of als dusdanige schade dreigt te ontstaan voor de benadeelde partij dat die door een ’gewoon’ hoger beroep ná de uitspraak niet meer kan worden goedgemaakt.

De drie beroepsrechters die zich over het verzoek van Del Ponte hebben gebogen, waren echter van mening dat het bij de beslissing van 10 april gaat om een van de talrijke ’huishoudelijke’ beslissingen die in de loop van een proces worden genomen. Om hiertegen tussentijds in hoger beroep te gaan, is de toestemming vereist van de rechters in eerste aanleg die het besluit hebben genomen. De termijn om die ’certificatie’ aan te vragen, is inmiddels verlopen.