Een onbedaarlijke herinneraar
Titel:
”J’accuse! Een autobiografie”
Auteur: Willem Brakman
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2004
ISBN 90 214 5289 8
Pagina’s: 168
Prijs: € 16,50. Willem Brakman (1922) blijft jaar in jaar uit schrijven: er verschenen sinds zijn debuut in 1961 intussen 52 titels. De kring van zijn lezers lijkt niet groot, maar is wel zeer betrokken. Sinds een aantal jaren functioneert een Brakmankring en is er een interessante website over hem en zijn werk. Brakman schreef al eerder een autobiografie, ”Pop op de bank” (1989). Dat hij nu een tweede autobiografie het licht laat zien, is typerend voor zijn aandrift om te schrijven: putten uit de bron van zijn eigen leven en dan vooral zijn jeugdjaren.
Al op de tweede pagina opent Brakman een nieuwe alinea met de voor hem typische regel: „Ik hou van autobiografieën, als ze maar onbetrouwbaar zijn.” Nu weet iedere lezer van een autobiografie dat hij waarschijnlijk gemanipuleerd wordt. Immers, niets is uiteindelijk zo onbetrouwbaar als onze herinnering. En toch, wie zich aan het lezen van een doorsnee autobiografie zet, laat zich onwillekeurig meevoeren via de pennenstreken van de autobiograaf naar gebeurtenissen die hem gekleurd worden voorgeschoteld.
Brakman komt er terstond voor uit: Ik hou van een autobiograaf die niet eens probeert de werkelijkheid zo adequaat mogelijk weer te geven. Wat is dan ook de werkelijkheid? Bij Brakman speelt die zich in het innerlijk af. Het motto van dit boek zegt genoeg: Gelukkig zijn is zonder schrik zich in zijn innerlijk te kunnen verdiepen.
Als jongen bezat ik een extreem ervaringsvermogen, schrijft Brakman. Deze regel komt telkens terug. Daar zoekt en vindt hij de oorsprong van zijn bijna tomeloze drang om te vertellen. Want „wie een groot ervaringsvermogen bezit, ervaart veel en wie veel ervaart wil daarvan getuigen.”
Daar wordt de schrijver geboren en daar ligt het geheim van Brakmans schrijverschap. Hij is een verteller pur sang. Maar wel van een bijzonder slag. Hij kiepert de bak van zijn doorleefde herinneringen boek na boek leeg.
Als kind hoorde hij het zijn vader menig keer zorgelijk zeggen: „Hij is niet als de andere jongens.” Dat klonk in de oren van de jonge Brakman zelf echter als een blijde boodschap. Die regel is trouwens bijna een refrein in dit boek. Zijn moeder maakte het nog erger toen ze de geciteerde regel van haar man overnam en er geroerd aan toevoegde: „Voor zijn leven ongelukkig.”
Ja, dat leek hij voor zijn directe omgeving, maar zelf ervoer hij een sublieme gelukservaring juist in dat ingekeerde leven. „Al vroeg had ik een gier naar kennis, verzamelde al knipsels en boeken toen ik nog maar nauwelijks kon lezen, was liever binnen dan buiten, extreem bang naar alle kanten (…) was graag alleen (ik met ik alleen, dat is goed gezelschap) (…) werd vele jaren gekweld door doodsangst (…) hield veel van mijn moeder.”
Ja, dat lijkt dramatisch voor iemand die nog jong is, maar, schrijft Brakman dan bladzijden verder in zijn autobiografie: „Het was nergens angstig, het was geluk puur, het was de ontdekking van een innerlijk, het licht dat daarbij hoorde en ook die wonderlijke ruimte van de geest.”
Kijkdoos
Brakman schenkt de nodige aandacht aan zijn visie op het schrijven en het schrijverschap. Niet alleen waar de wortels liggen van waaruit hij zelf al jaren schrijft, maar ook waar voor hem de criteria liggen van wat hij noemt de ”hoge literatuur”.
Er zijn boeken, merkt hij op, waarin men niet leest maar wordt gelezen. Literatuur is een ernstig spel, wij zoeken oerwoorden die de geest alleen maar vermoedt. Als hij kritisch is in de richting van de huidige roman, dan zegt hij: „Steeds minder worden de gevoelens van het innerlijke landschap vrijgegeven. Niets wordt meer vermoed, de dialogen, beelden, gesten maken alles openbaar, de meningen en verklaringen van de echte verteller verdwijnen uit het gezicht (…) goed vertellen is speels, kent het genot van versieringen, het waarnemen.”
Een beeld dat hij in dit verband bij herhaling gebruikt, is dat van de kijkdoos. „Dat wonderschone spel der kindsheid, waarin al wat mogelijk is bestond in het combineren van een beperkt aantal elementen (…) de kindsheid is een toverrijk.”
Opnieuw dus dat accent op de gevoelige ervaringen uit de kindertijd als oerbron voor de schrijver. Vertellen, altijd maar weer vertellen hoe het was, hoe het voelde om kind te zijn vol fantasie juist in die stille oorlogsjaren in Duindorp bij Den Haag en Scheveningen waar Brakman jong was en opgroeide als een bijzonder kind van zijn ouders.
Wie zijn boeken kent, weet dat daarin altijd weer dezelfde personen in terugkomen. Hij bezocht de kleuterschool aan de Westduinweg en de openbare lagere school in de wijk Duindorp. Hij noemt ze opnieuw: meester Besteman en onderwijzer Van Oortmessen. Ook bepaalde vrouwen nemen hun eigen plaats weer in: opoe Breure en vrouw Pronk.
Onder de vrouwen speelde vooral zijn moeder een bijzondere rol: „Mijn moeder was zo’n vrouw die overal daar was waar geholpen moest worden, het zogenaamde engelsyndroom.” Ook zijn directe woonomgeving komt in bijna al zijn boeken aan de orde en dus ook hier: het Weigeliaplein, de Bevelandse straat en de Vlielandsestraat, de Bosjes van Poot.
Mysterie
Brakman is onder Nederlandstalige schrijvers een geval apart. Iemand schreef eens: „Je vindt Brakman helemaal alles of je vindt hem helemaal niets. Daar ligt niets tussen.” En daar is veel van waar. Als stille minnaar van zijn boeken kan ik alleen maar erkennen: hij raakt je in gevoelens en ervaringen die je met niemand kunt delen. En die gevoelens hebben alles te maken met het mysterie dat dit bestaan in zo veel opzichten is. De manier waarop hij dat gevoel verwoordt, is onnavolgbaar diep en raak. Hij is een ware meester in het gebruiken van de taal. Het is poëzie in de vorm van proza. Daar moet je op afgestemd raken, anders ontgaat je de boodschap.
De titel ”J’accuse! Een autobiografie” komt heel heftig over. We kennen de woorden van het felle geschrift dat Emile Zola schreef in de negentiende eeuw toen hij zijn volk aanklaagde in de Dreyfus-affaire: Ik klaag u aan. Ik kan niet vinden dat Brakman nu zijn opvoeders en welke mensen dan ook uit zijn vroege dagen om de oren slaat in dit boek. Integendeel, we danken aan allen die hij noemt een oeuvre waar zijn lezers dankbaar voor kunnen zijn.